No edit permissions for Nederlands

Hoofdstuk 4

Kṛṣṇa en Christus




Kṛṣṇa, Christos en Christus

Op 22 juni 1974, in de omgeving van het ISKCON-centrum bij Frankfurt am Main in Duitsland, maken Śrīla Prabhupān enkele discipelen een ochtendwandeling met Pater Emmanuel Jungclaussen, een benedictijner monnik van de abdij Niederalteich. Pater Emmanuel ziet dat Śrīla Prabhupāda een gebedsnoer bij zich heeft die op zijn eigen rozenkrans lijkt en legt uit dat ook hij steeds een bepaald gebed herhaalt: ‘Jezus, ontferm u over ons.’ Hierna ontwikkelt zich het volgende gesprek.

Śrīla Prabhupāda: Wat betekent het woord Christus ?

Pater Emmanuel: Christus komt van het Griekse christos, dat ‘de gezalfde’ betekent.

Śrīla Prabhupāda: Christos is de Griekse versie van het woord Kṛṣṇa.

Pater Emmanuel: Dat is heel interessant om te horen.

Śrīla Prabhupāda: Wanneer een Indiër Kṛṣṇa aanroept, zegt hij vaak ‘Kṛṣṭa’. Kṛṣṭa is een Sanskriet-woord dat ‘aantrekking’ betekent. Dus als we God met ‘Christus’, ‘Kṛṣṭa’ of ‘Kṛṣṇa’ aanspreken, wordt in alle gevallen dezelfde alaantrekkelijke Allerhoogste Persoonlijkheid Gods bedoeld. Toen Jezus zei: ‘Vader, laat uw naam geheiligd worden’, was die naam van God ‘Kṛṣṭa’ of ‘Kṛṣṇa’. Bent u het hiermee eens?

Pater Emmanuel: Ik geloof dat Jezus, als zoon van God, Gods ware naam aan ons geopenbaard heeft: Christus. We kunnen God weliswaar ‘Vader’ noemen, maar willen we Hem bij Zijn eigenlijke naam aanspreken, dan moeten we ‘Christus’ zeggen.

Śrīla Prabhupāda: Ja. ‘Christus’ is een andere manier om ‘Kṛṣṭa’ te zeggen, en ‘Kṛṣṭa’ is een andere manier waarop we ‘Kṛṣṇa’, de naam van God, kunnen uitspreken. Jezus zegt dat we de naam van God moeten verheerlijken, maar gisteren hoorde ik een theoloog zeggen dat God geen naam heeft — dat we Hem alleen ‘Vader’ kunnen noemen. Nu kan een zoon zijn vader uiteraard ‘vader’ noemen, maar die vader heeft natuurlijk ook een naam. Zo is ook ‘God’ een algemene aanduiding voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en zijn specifieke naam is Kṛṣṇa. Dus of men God nu ‘Christus’, ‘Kṛṣṭa’ of ‘Kṛṣṇa’ noemt, uiteindelijk richt men zich tot dezelfde Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.

Pater Emmanuel: Inderdaad, als we het over Gods werkelijke naam hebben, dan moeten we ‘Christos’ zeggen. In onze religie kennen we de drie-eenheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. We geloven dat we de naam van God alleen kunnen kennen door openbaring van Zijn Zoon. Jezus Christus heeft de naam van de Vader geopenbaard en daarom beschouwen we de naam ‘Christus’ als de geopenbaarde naam van God.

Śrīla Prabhupāda: Eigenlijk maakt het niets uit — Kṛṣṇa of Christus — de naam is dezelfde. Het belangrijkste is dat we ons aan de aanwijzingen van de heilige Vedische teksten houden, die ons in dit tijdperk aanbevelen de naam van God te chanten. Dat gaat het makkelijkst met de mahā-mantra: Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare/ Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare.‘Rāma’ en ‘Kṛṣṇa’ zijn namen van God, en ‘Hare’ is de energie van God. Als we dus de mahā-mantra chanten, dan richten we ons zowel tot God als tot Zijn energie. Er zijn twee soorten energie: spirituele en materiële energie. Op het ogenblik bevinden we ons in de greep van de materiële energie. Daarom bidden we tot Kṛṣṇa of Hij zo goed wil zijn onze dienst aan de materiële energie te beëindigen en ons op te nemen in de dienst van Zijn spirituele energie. Dat is de essentie van onze filosofie. Hare Kṛṣṇa betekent: ‘O energie van God, o God (Kṛṣṇa), aanvaard me alstublieft als Uw dienaar.’ Het is onze aard om te dienen. Op een of andere manier zijn we materiële zaken gaan dienen, maar als we in plaats daarvan de spirituele energie gaan dienen, wordt ons leven volmaakt. Het beoefenen van bhakti-yoga (liefdevolle dienst aan God) houdt in dat we loskomen van het denken in benamingen als ‘hindoe’, ‘moslim’, ‘christen’, of wat dan ook, en dat we enkel God dienen. We hebben een christen-, een hindoe- en een moslimreligie gecreëerd, maar als we tot een religie komen waarbij dit soort benamingen niet meer voorkomt, waarbij we niet meer denken dat we hindoe, christen of moslim zijn, dan kunnen we van zuivere religie of bhakti spreken.

Pater Emmanuel: Mukti?

Śrīla Prabhupāda: Nee, bhakti. Wanneer we over bhakti spreken, dan is mukti (verlossing van materiële ellende) daarbij inbegrepen. Zonder bhakti kan er geen sprake zijn van werkelijke mukti, maar handelen we op het niveau van bhakti, dan is mukti al bereikt. Dit leren we uit de Bhagavad-gītā (14.26):

māṁ ca yo ’vyabhicāreṇa
bhakti-yogena sevate
sa guṇān samatītyaitān
brahma-bhūyāya kalpate

‘Wie in alle omstandigheden volledig en onfeilbaar opgaat in devotionele dienst, ontstijgt onmiddellijk aan de hoedanigheden van de materiële natuur en komt zo tot het niveau van Brahman.’

Pater Emmanuel: Is Brahman Kṛṣṇa?

Śrīla Prabhupāda: Kṛṣṇa is Parabrahman. Brahman manifesteert zich op drie manieren: als het onpersoonlijke Brahman, als alomtegenwoordig Paramātmā en als het persoonlijke Brahman. Kṛṣṇa is persoonlijk en Hij is het allerhoogste Brahman, want uiteindelijk is God een persoon. Dat wordt ook bevestigd in het Śrīmad-Bhāgavatam (1.2.11):

vadanti tat tattva-vidas
tattvaṁ yaj jñānam advayam
brahmeti paramātmeti
bhagavān iti śabdyate

‘Geleerde transcendentalisten die de Absolute Waarheid kennen, noemen deze niet-dualistische substantie Brahman, Paramātmā of Bhagavān.’ De meest volkomen manier waarop God gerealiseerd kan worden, is als de Allerhoogste Persoon. Hij bezit alle zes volheden volledig. Hij is de sterkste, de rijkste, de mooiste, de beroemdste, de wijste en de meest onthechte.

Pater Emmanuel: Ja, dat is juist.

Śrīla Prabhupāda: Omdat God absoluut is, zijn ook Zijn naam, Zijn gedaante en Zijn eigenschappen absoluut en verschillen ze niet van Hem. Daarom brengt het chanten van Gods heilige naam ons rechtstreeks met Hem in contact. Als we direct met God in contact staan, verwerven we goddelijke eigenschappen en als we volledig gezuiverd zijn, kunnen we metgezellen van de Heer worden.

Pater Emmanuel: Maar we hebben slechts een beperkt begrip van Gods naam.

Śrīla Prabhupāda: Ja, wij zijn beperkt, maar God is onbeperkt. En omdat Hij onbeperkt is, of absoluut, heeft Hij een onbeperkt aantal namen, die stuk voor stuk God zijn. We kunnen Zijn namen bevatten naargelang we ons spiritueel bevattingsvermogen ontwikkelen.

Pater Emmanuel: Mag ik iets vragen? Wij christenen prediken ook liefde voor God en proberen die liefde te realiseren en Hem met hart en ziel te dienen. In welk opzicht verschilt uw gemeenschap dan van die van ons? Waarom stuurt u uw discipelen naar de westerse landen om er liefde voor God te prediken als het evangelie van Jezus Christus al dezelfde boodschap verkondigt?

Śrīla Prabhupāda: Het probleem is dat de christenen zich niet aan Gods geboden houden. Bent u het daar mee eens?

Pater Emmanuel: Ja, voor een groot deel heeft u gelijk.

Śrīla Prabhupāda: Wat heeft die liefde voor God dan te betekenen? Als je je niet aan Gods bevelen houdt, wat stelt je liefde voor Hem dan voor? Vandaar dat we hierheen gekomen zijn om te laten zien wat het betekent om liefde voor God te ontwikkelen: hou je van Hem, dan kun je Zijn bevelen onmogelijk in de wind slaan. En ben je ongehoorzaam, dan is je liefde niet oprecht.

Overal ter wereld zien we dat de mensen niet van God houden, maar van hun hond. Daarom is deze gemeenschap nodig om de mensen te leren hoe ze hun vergeten liefde voor God weer tot leven kunnen wekken. Niet alleen de christenen, maar ook de hindoes, de moslims en alle anderen zijn schuldig. Ze bestempelen zichzelf als ‘christen’, ‘hindoe’ of ‘moslim’, maar ze gehoorzamen God niet. Dat is het probleem.

Bezoeker: Kunt u zeggen in welk opzicht de christenen ongehoorzaam zijn?

Śrīla Prabhupāda: Ja. In de eerste plaats schenden ze het gebod ‘Gij zult niet doden’ door er slachthuizen op na te houden. Bent u het ermee eens dat dit gebod geschonden wordt?

Pater Emmanuel: Persoonlijk ben ik het daarmee eens.

Śrīla Prabhupāda: Dus als de christenen God willen liefhebben, moeten ze ophouden met het doden van dieren.

Pater Emmanuel: Maar is het belangrijkste punt niet dat...

Śrīla Prabhupāda: Als je één punt vergeet, klopt je hele berekening niet meer. Ongeacht wat je er daarna nog bij optelt of van aftrekt, als er al een fout in de berekening zit, is alles wat je erna doet ook fout. We kunnen niet alleen maar die gedeelten van de heilige teksten aanvaarden die ons aanstaan en afwijzen wat ons niet bevalt en daarbij toch denken dat we het beoogde resultaat zullen bereiken.

Neem bijvoorbeeld de kip, die met haar achterlijf eieren legt en met haar snavel eet. De boer kan nu denken: ‘De voorkant van mijn kip is me te duur, die moet ik steeds maar te eten geven, ik kan de kop er beter afhakken.’ Maar zonder kop komen er ook geen eieren meer, omdat het lichaam dood is. Als we op dezelfde manier de lastige gedeelten van de heilige teksten verwerpen en ons alleen houden aan de regels die we fijn vinden, schieten we daar niets mee op. We moeten alle aanwijzingen van de heilige teksten aanvaarden zoals ze er staan en niet alleen de aanwijzingen die ons goed uitkomen. Als je je dus niet houdt aan dat eerste gebod: ‘Gij zult niet doden’, wat heeft je liefde voor God dan te betekenen?

Bezoeker: De christenen geloven dat dit gebod alleen betrekking heeft op mensen, niet op dieren.

Śrīla Prabhupāda: Dat zou dan betekenen dat Christus niet intelligent genoeg was om het juiste woord te gebruiken: ‘vermoorden’. We hebben ‘doden’ en we hebben ‘vermoorden’. ‘Vermoorden’ heeft betrekking op mensen. Gelooft u dat Jezus niet intelligent genoeg was om het juiste woord te gebruiken — ‘moorden’ in plaats van ‘doden’? Doden betekent het doden van wat of wie dan ook, vooral het doden van dieren. Als Jezus het doden van mensen bedoeld had, zou hij het woord ‘moorden’ gebruikt hebben.

Pater Emmanuel: Maar het gebod ‘Gij zult niet doden’ in het Oude Testament heeft echt betrekking op moord. En toen Jezus zei: ‘Gij zult niet doden’, heeft hij dit gebod een bredere betekenis gegeven, namelijk dat een mens zich niet alleen moet onthouden van het doden van andere mensen, maar hen bovendien met liefde dient te bejegenen. Hij heeft het nooit gehad over de relatie van de mens tot de andere levende wezens, maar alleen over zijn relatie met andere mensen. Toen hij zei: ‘Gij zult niet doden’, bedoelde hij dit ook in psychische en emotionele zin — dat we niemand moeten beledigen of kwetsen, dat we niemand slecht moeten behandelen enzovoort.

Śrīla Prabhupāda: Het is niet zo belangrijk om welk Testament het gaat, maar welke woorden er in de geboden gebruikt worden. Als u die woorden wilt interpreteren, dan is dat wat anders. Wij nemen de letterlijke betekenis. ‘Gij zult niet doden’ betekent ‘De christenen moeten niet doden.’ Je kunt dit op allerlei manieren interpreteren om met je huidige handelswijze door te gaan, maar voor ons is het heel duidelijk dat er geen enkele reden is om te interpreteren. Interpretatie is nodig wanneer iets onduidelijk is. Maar hier is de betekenis overduidelijk. ‘Gij zult niet doden’ is een ondubbelzinnige aanwijzing. Waarom zouden we dat moeten interpreteren?

Pater Emmanuel: Is het eten van planten niet ook doden?

Śrīla Prabhupāda: Volgens de vaiṣṇava-filosofie moeten we zelfs planten niet onnodig doden. Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā (9.26):

patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyaṁ
yo me bhaktyā prayacchati
tad ahaṁ bhakty-upahṛtam
aśnāmi prayatātmanaḥ

‘Als iemand Me met liefde en devotie een blad, een bloem, een vrucht of water offert, dan zal Ik het aanvaarden.’

We bieden Kṛṣṇa enkel en alleen het voedsel aan waar Hij om vraagt, en eten vervolgens wat Hij ervan overlaat. Als het zondig zou zijn om Kṛṣṇa vegetarisch voedsel te offeren, zou het een zonde van Kṛṣṇa zijn, niet die van ons. Maar God is apāpa-viddha: Hij is niet onderhevig aan de terugslagen van zondige activiteiten. Hij is als de zon, die zo machtig is dat ze zelfs urine kan zuiveren — iets waartoe wij niet in staat zijn. Kṛṣṇa is ook als een vorst, die een moordenaar kan laten ophangen, maar zelf niet aan straf onderhevig is, omdat hij zo machtig is. Het eten van voedsel dat eerst aan de Heer geofferd is, valt ook te vergelijken met een soldaat die in de oorlog iemand moet doden. Wanneer een commandant in oorlogstijd beveelt aan te vallen, krijgt de gehoorzame soldaat die de vijand doodt een lintje. Maar als diezelfde soldaat uit eigen beweging iemand doodt, wordt hij daarvoor gestraft. Dus als we alleen prasāda (wat er overblijft van het voedsel dat aan Kṛṣṇa geofferd wordt) eten, begaan we daarmee geen zonde. Dit wordt bevestigd in de Bhagavad-gītā (3.13):

yajña-śiṣṭāśinaḥ santo
mucyante sarva-kilbiṣaiḥ
bhuñjate te tv aghaṁ pāpā
ye pacanty ātma-kāraṇāt

‘De toegewijden van de Heer worden van allerlei soorten zonden bevrijd, omdat ze voedsel eten dat eerst geofferd is. Maar anderen die voedsel bereiden voor persoonlijke zinsbevrediging, eten beslist uitsluitend zonde.’

Pater Emmanuel: Kan Kṛṣṇa geen toestemming geven om dieren te eten?

Śrīla Prabhupāda: Ja. In het dierenrijk. Maar de beschaafde mens, de religieuze mens, hoort geen dieren te doden en op te eten. Als u ophoudt dieren te doden en de heilige naam van Christus chant, zal alles volmaakt worden. Ik ben niet gekomen om u te onderrichten, maar alleen om u te verzoeken de naam van God te chanten. Ook de Bijbel vraagt dat van u. Laten we dus samenwerken en de namen van God chanten. En heeft u iets tegen de naam Kṛṣṇa, chant dan ‘Christos’ of ‘Kṛṣṭa’ — er is geen enkel verschil. Śrī Caitanya heeft gezegd: nāmnām akāri bahudhā nija-sarva-śaktiḥ — ‘God heeft miljoenen namen en omdat er tussen de namen van God en God Zelf geen verschil bestaat, bezit elke naam hetzelfde vermogen als God.’ Dus ook al duidt iemand zichzelf aan met de term ‘hindoe’, ‘christen’ of ‘moslim’, als hij de naam van God chant die hij in zijn eigen heilige teksten vindt, zal hij het spirituele niveau bereiken. Het mensenleven is bestemd voor zelfrealisatie — leren hoe we liefde voor God kunnen ontwikkelen. Daarin ligt de eigenlijke schoonheid van de mens. Of je nu als hindoe, christen of moslim deze plicht vervult doet er niet toe — als je er maar voor zorgt dat je het ook daadwerkelijk doet!

Pater Emmanuel: Daar ben ik het mee eens.

Śrīla Prabhupāda: (Wijzend op zijn snoer met 108 meditatiekralen) Wij dragen dit snoer altijd bij ons, zoals u uw rozenkrans heeft. Nu chant ú wel, maar waarom doen de andere christenen dat niet? Waarom laten ze deze kans, die ze als mens hebben, voorbijgaan? Katten en honden kunnen niet chanten, maar wij wel, omdat de menselijke tong er geschikt voor is. Als we de heilige namen van God chanten, verliezen we er niets bij. Integendeel, we zullen er zeer op vooruit gaan. Mijn discipelen oefenen zich voortdurend in het chanten van Hare Kṛṣṇa. Ze zouden ook naar de bioscoop kunnen gaan of andere dingen kunnen doen, maar dat hebben ze allemaal opgegeven. Ze eten geen vis, vlees of eieren, onthouden zich van opwekkende- en bedwelmende middelen, drinken niet, roken niet, gokken niet, speculeren niet en onderhouden ook geen vrije seksuele verhoudingen. Ze chanten de heilige namen van God. Als u met ons zou willen samenwerken, ga dan naar de kerk en chant ‘Christus’, ‘Kṛṣṭa’ of ‘Kṛṣṇa’. Welk bezwaar zou men hier tegen kunnen hebben?

Pater Emmanuel: Geen enkel. Persoonlijk zou ik graag met u meedoen.

Śrīla Prabhupāda: Ja, maar we spreken tot u als vertegenwoordiger van de christelijke kerk. Waarom geven ze ons de kerken niet, in plaats van ze gesloten te houden? We zouden er vierentwintig uur per dag de heilige naam van God chanten. In verschillende steden hebben we kerken gekocht die op het punt stonden gesloten te worden, omdat er niemand meer kwam. In Londen heb ik honderden kerken gezien die dicht waren of die voor een of ander werelds doel gebruikt werden. In Los Angeles hebben we zo’n kerk gekocht. Die werd ook verkocht omdat niemand er meer naartoe ging. Maar als u vandaag diezelfde kerk zou bezoeken, zou u zien dat er duizenden mensen samenkomen. Ieder mens met gezond verstand kan binnen vijf minuten te weten komen wie God is; daar is geen vijf uur voor nodig.

Pater Emmanuel: Ik begrijp het.

Śrīla Prabhupāda: Maar de mensen begrijpen het niet. Hun ziekte is dat ze het niet willen begrijpen.

Bezoeker: Volgens mij is het begrijpen van God geen kwestie van intelligentie, maar van nederigheid.

Śrīla Prabhupāda: Nederigheid betekent intelligentie. De nederigen en zachtmoedigen bezitten het koninkrijk van God. Staat dat niet in de Bijbel? Maar ellendige dwazen huldigen de filosofie dat iedereen God is. Dat is tegenwoordig een heel populair idee. Daarom is niemand meer nederig en zachtmoedig. Als iemand denkt dat hij God is, waarom zou hij dan nederig en zachtmoedig moeten zijn? Daarom leer ik mijn discipelen nederig en zachtmoedig te worden. Ze brengen altijd hun eerbetuigingen in de tempel en aan de spiritueel leraar, en op die manier maken ze vooruitgang. Deze eigenschappen — nederigheid en zachtmoedigheid — leiden heel snel tot spirituele bewustwording. In de heilige Vedische teksten staat: ‘Aan hen die een vast vertrouwen hebben in God en in de spiritueel leraar die Hem vertegenwoordigt, wordt de betekenis van de heilige teksten geopenbaard.’

Pater Emmanuel: Maar moeten we niet nederig zijn tegenover iedereen?

Śrīla Prabhupāda: Ja, maar er bestaan twee soorten eerbied: speciale en normale. Śrī Kṛṣṇa Caitanya heeft ons geleerd dat we geen eer voor onszelf moeten verwachten, maar altijd alle eer aan de ander moeten geven, zelfs als die ons oneerbiedig behandelt. Maar we zijn speciale eerbied verschuldigd aan God en Zijn zuivere toegewijde.

Pater Emmanuel: Ja, daar ben ik het mee eens.

Śrīla Prabhupāda: Ik ben van mening dat de christelijke priesters met de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn moeten samenwerken. Ze moeten de naam van Christus of Christos chanten en niet meer toestaan dat er dieren gedood worden. Dit is volkomen in overeenstemming met de Bijbel. Het is niet iets wat ik zelf heb bedacht. Doe dit alstublieft en u zult zien hoe de wereldsituatie zal veranderen.

Pater Emmanuel: Ik dank u zeer.

Śrīla Prabhupāda: Hare Kṛṣṇa.




Jezus Christus was een guru

De stichter-Ācārya van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn erkent Heer Jezus Christus als 'de zoon van God, de vertegenwoordiger van God... onze spiritueel leraar’, maar hij heeft scherpe woorden voor degenen die tegenwoordig beweren volgelingen van Christus te zijn...

Volgens het Śrīmad-Bhāgavatam moet elke bonafide prediker van het godsbewustzijn titikṣā (verdraagzaamheid) en karuṇā (mededogen) bezitten. Bij Jezus Christus treffen we beide aan. Hij was zo verdraagzaam dat hij niemand veroordeelde, zelfs niet toen hij gekruisigd werd. Hij was zo vol mededogen, dat hij God juist bad om degenen die hem wilden doden te vergeven. (Ze konden hem natuurlijk niet werkelijk doden. Dat dachten ze alleen maar, en daarmee begingen ze een grote overtreding.) Terwijl Christus gekruisigd werd, bad hij: ‘Vader, vergeef ze. Ze weten niet wat ze doen.’

Een prediker van het godsbewustzijn is een vriend voor alle levende wezens. Het leven van Jezus Christus is hiervan een goed voorbeeld. In de Bijbel staat het gebod: ‘Gij zult niet doden.’ Maar de christenen willen deze instructie op een verkeerde manier uitleggen. Ze denken dat dieren geen ziel hebben en dat ze daarom ongehinderd miljarden onschuldige wezens in slachthuizen kunnen afmaken. Hoewel veel mensen beweren christen te zijn, is het toch bijzonder moeilijk om er een te vinden die zich werkelijk aan de instructies van Jezus Christus houdt.

Een vaiṣṇava is ongelukkig wanneer hij het leed van anderen ziet. Daarom stond Jezus Christus toe dat ze hem kruisigden — om het leed van anderen weg te nemen. Maar zijn volgelingen zijn zo onoprecht dat ze besloten hebben: ‘Laat Christus maar voor ons lijden, wij gaan gewoon door met zondigen.’ Ze houden zo veel van Christus, dat ze zo redeneren: ‘Beste Christus, wij zijn heel zwak. We kunnen onze zondige activiteiten niet opgeven. Lijdt u dus alstublieft voor ons.’

Jezus Christus onderwees: ‘Gij zult niet doden.’ Maar zijn volgelingen hebben besloten dat toch te doen. Daarom hebben ze grote, moderne, wetenschappelijk opgezette slachthuizen gebouwd. ‘En mocht het zondig zijn, dan zal Christus wel voor ons lijden.’ Dat is een bijzonder weerzinwekkende conclusie.

Christus kan het leed dat het gevolg is van de vroegere zonden van zijn toegewijden op zich nemen, maar eerst moeten ze gezond van geest worden en zich afvragen: ‘Waarom zou ik Jezus Christus voor mijn zonden laten lijden? Het is beter om met mijn zondige activiteiten te stoppen.’

Stel dat iemand — de lievelingszoon van zijn vader — een moord pleegt. En stel dat hij denkt: ‘Als dit straf tot gevolg heeft, laat mijn vader die dan maar ondergaan.’ Zal de wet dit toestaan? Stel dat de moordenaar wordt opgepakt en zegt: ‘Nee, nee, u kunt mij laten gaan, neem mijn vader maar mee: ik ben zijn lievelingszoon.’ Zullen de politieagenten luisteren naar het verzoek van zo’n dwaas? Hij heeft die moord gepleegd, maar vindt dat zijn vader de straf moet ondergaan! Is dat een gezonde redenering? ‘Nee. Jij hebt die moord begaan, dus jij moet de strop krijgen.’ Op dezelfde manier moet iemand die zondigt er zelf voor lijden — niet Jezus Christus. Dat is Gods wet.

Jezus Christus was een bijzonder verheven persoonlijkheid — de zoon van God, de vertegenwoordiger van God. Hij had geen gebreken. Toch werd hij gekruisigd. Hij wilde het godsbewustzijn verkondigen, maar het enige wat hij ervoor terugkreeg was dat hij gekruisigd werd — zó ondankbaar waren ze. Ze konden zijn predikwerk niet waarderen. Maar wij waarderen hem wel en betuigen hem alle eer die hem als vertegenwoordiger van God toekomt.

De boodschap die Christus predikte, was natuurlijk volledig aangepast aan de tijd, plaats en omstandigheden waarin hij verscheen en speciaal gericht op een bepaalde groep mensen. Niettemin moet hij beslist worden beschouwd als de vertegenwoordiger van God. Daarom aanbidden we Jezus Christus en brengen we hem onze eerbetuigingen.

In Melbourne kwam er eens een groep dominees bij me op bezoek. Ze vroegen me: ‘Wat vindt u van Jezus Christus?’ Ik antwoordde: ‘Hij is onze guru. Hij predikte godsbewustzijn. Daarom beschouwen we hem als onze spiritueel leraar.’ De dominees konden dat bijzonder waarderen.

In feite moet iedereen die de heerlijkheid van God verkondigt als guru aanvaard worden. Jezus Christus was zo’n grote persoonlijkheid. We mogen hem niet als een gewoon mens beschouwen. De heilige teksten zeggen dat iemand die de spiritueel leraar voor een gewoon mens aanziet, een helse mentaliteit heeft. Als Jezus Christus een gewoon mens was geweest, dan zou hij het godsbewustzijn niet hebben kunnen verspreiden.




‘Gij zult niet doden’ of ‘Gij zult niet moorden’?

In juli 1973, in een klooster in de buurt van Parijs, sprak Śrīla Prabhupāda met Kardinaal Jean Danielou: ‘...in de Bijbel staat niet: “Dood geen mensen.” Er staat: “Gij zult niet doden”... Waarom interpreteert u dit op een manier die u goed uitkomt?’

Śrīla Prabhupāda: Jezus Christus zei: ‘Gij zult niet doden.’ Waarom doden de christenen dan dieren?

Kardinaal Danielou: Het is in het christendom zeker verboden te doden, maar wij geloven dat er een verschil bestaat tussen het en mensenleven het dierenleven. Het leven van de mens is heilig, omdat het geschapen is naar het evenbeeld van God; daarom is het verboden een mens te doden.

Śrīla Prabhupāda: Maar in de Bijbel staat niet: ‘Dood geen mensen.’ Er staat in het algemeen: ‘Gij zult niet doden.’

Kardinaal Danielou: Wij geloven dat alleen het menselijke leven heilig is.

Śrīla Prabhupāda: Dat is uw interpretatie. Het gebod is: ‘Gij zult niet doden.’

Kardinaal Danielou: Het doden van dieren is noodzakelijk voor de mens om te kunnen eten.

Śrīla Prabhupāda: Nee. De mens kan zich voeden met granen, groenten, vruchten en melk.

Kardinaal Danielou: Niet met vlees?

Śrīla Prabhupāda: Nee. Menselijke wezens horen vegetarisch voedsel te eten. De tijger komt niet om uw vruchten op te eten. Zijn voorgeschreven voedsel is vlees. Maar het voedsel van de mens bestaat uit groenten, vruchten, granen en melkproducten. Hoe kunt u dus zeggen dat het doden van dieren geen zonde is?

Kardinaal Danielou: Wij geloven dat het een kwestie van motivatie is. Als een dier gedood wordt om de hongerigen te voeden, is het gerechtvaardigd.

Śrīla Prabhupāda: Maar neem de koe: we drinken haar melk; daarom is ze onze moeder. Bent u het daarmee eens?

Kardinaal Danielou: Ja, zeker.

Śrīla Prabhupāda: Als de koe uw moeder is, hoe kunt u het dan aanmoedigen dat ze gedood wordt? U neemt haar melk en wanneer ze oud is en u geen melk meer kan geven, snijdt u haar keel door. Is dat een menswaardig voorstel? In India worden vleeseters geadviseerd lagere dieren zoals geiten, varkens of zelfs buffels te doden. Maar het doden van koeien is de grootste zonde. Als onderdeel van het prediken van het Kṛṣṇa-bewustzijn vragen we mensen geen enkele soort vlees te eten en mijn discipelen volgen dat principe strikt. Maar als anderen, onder bepaalde omstandigheden, genoodzaakt zijn vlees te eten, moeten ze het vlees eten van een lager dier. Dood geen koeien. Dat is de grootste zonde. Zolang een mens zondig is, kan hij God niet begrijpen. De belangrijkste taak van de mens is God te begrijpen en lief te hebben. Maar als u zondig blijft, zult u nooit in staat zijn God te begrijpen, laat staan Hem lief te hebben.

Kardinaal Danielou: Ik denk dat dit misschien geen essentieel punt is. Wat belangrijk is, is dat we van God houden. De praktische geboden kunnen verschillen van religie tot religie.

Śrīla Prabhupāda: In de Bijbel staat het praktische gebod van God dat je niet mag doden; daarom is het doden van koeien voor u een zonde.

Kardinaal Danielou: God zegt tegen de Indiërs dat doden niet goed is en tegen de joden zegt Hij...

Śrīla Prabhupāda: Nee, nee. Jezus Christus onderwees: ‘Gij zult niet doden.’ Waarom interpreteert u dit op een manier die u goed uitkomt?

Kardinaal Danielou: Maar Jezus stond het offer van het paaslam toe.

Śrīla Prabhupāda: Maar hij onderhield nooit een slachthuis.

Kardinaal Danielou: (Lacht) Nee, maar hij at wel vlees.

Śrīla Prabhupāda: Als er geen ander voedsel is, mag je vlees eten om te voorkomen dat je verhongert. Dat is iets anders. Maar het is uiterst zondig slachthuizen te onderhouden, enkel en alleen om je tong tevreden te stellen. Behalve wanneer deze wrede slachthuizen gesloten worden, kan er geen sprake zijn van een menselijke samenleving. Ook al kan het doden van dieren soms noodzakelijk zijn om te overleven, dan nog moet op zijn minst het dier dat onze moeder is, de koe, niet gedood worden. Dat is gewoon menselijk fatsoen. In de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn staan we niet toe dat welk dier dan ook gedood wordt. Kṛṣṇa zegt: patraṁ puṣpaṁ phalaṁ toyaṁ yo me bhaktyā prayacchati — ‘Men moet Mij groenten, vruchten, melk en granen met devotie offeren.’ (Bhagavad-gītā 9.26) Wij nemen alleen de restanten van wat Kṛṣṇa gegeten heeft (prasāda). De bomen geven ons vele soorten vruchten, maar de bomen worden niet gedood. Natuurlijk is het ene levende wezen voedsel voor een ander levend wezen, maar dat betekent niet dat u voor uw voedsel uw moeder kunt doden. Koeien zijn onschuldig; ze geven ons melk. U neemt hun melk en doodt ze vervolgens in het slachthuis. Dat is zondig.

Leerling: Śrīla Prabhupāda, de goedkeuring van het christendom voor het eten van vlees is gebaseerd op de zienswijze dat in tegenstelling tot de mens lagere levensvormen geen ziel hebben.

Śrīla Prabhupāda: Dat is dwaasheid. Ten eerste moeten we het bewijs van de aanwezigheid van de ziel in het lichaam begrijpen. Dan kunnen we zien of een mens een ziel heeft en de koe niet. Wat zijn de verschillende kenmerken van de koe en de mens? Als we verschillen in kenmerken kunnen vinden, kunnen we zeggen dat er in een dier geen ziel aanwezig is. Maar als we zien dat het dier en de mens dezelfde kenmerken hebben, hoe kunnen we dan zeggen dat het dier geen ziel heeft? De algemene kenmerken zijn dat een dier eet, wij eten; het dier slaapt, wij slapen; het dier paart, wij paren; het dier verdedigt zich, wij verdedigen ons. Wat is het verschil?

Kardinaal Danielou: We geven toe dat er in het dier hetzelfde soort biologische bestaan aanwezig is als in de mens, maar er is geen ziel aanwezig. Wij geloven dat de ziel een menselijke ziel is.

Śrīla Prabhupāda: In onze Bhagavad-gītā staat sarva-yoniṣu: ‘De ziel bevindt zich in alle levensvormen.’ Het lichaam is net als kledij. U heeft zwarte kleren aan en ik draag saffraankleurige kleren, maar in die kleren bent u een menselijk wezen en ben ik een menselijk wezen. Op dezelfde manier zijn de lichamen van de verschillende levenssoorten als verschillende soorten kleren. Er zijn 8 400 000 levenssoorten of kledingsoorten, maar binnen elk van hen bevindt zich een ziel, een integrerend deeltje van God.

Stelt u zich eens voor dat een man twee zonen heeft die niet even verdienstelijk zijn. De een is rechter aan het hooggerechtshof en de ander een doodgewone kantoorbeambte. Maar de vader ziet beide als zijn zoon. Hij maakt niet het onderscheid dat de zoon die rechter is, belangrijk is en de zoon die kantoorbeambte is, onbelangrijk. Stel dat de zoon die rechter is, zegt: ‘Beste vader, uw andere zoon is waardeloos; laat me hem aan stukken snijden en opeten.’ Zal de vader dat toestaan?

Kardinaal Danielou: Zeker niet, maar het is voor ons moeilijk toe te geven aan de idee dat al het leven een deel van Gods leven is. Er is een groot verschil tussen het leven van mensen en het leven van dieren.

Śrīla Prabhupāda: Het verschil is het gevolg van de ontwikkeling van bewustzijn. In een menselijk lichaam is ontwikkeld bewustzijn aanwezig. Zelfs een boom heeft een ziel, maar het bewustzijn van een boom is niet erg ontwikkeld. Als je een boom omzaagt, zal hij zich niet verzetten. Eigenlijk verzet hij zich wel, maar alleen in geringe mate. Er was een wetenschapper, Jagadish Chandra Bose, die een machine gemaakt heeft die kan aantonen dat bomen en planten in staat zijn pijn te voelen wanneer ze ingesneden worden. Daarnaast kunnen we direct zien dat als iemand een dier doodt, het zich verzet, het jammert, het een afschuwelijk geluid maakt. Het is dus een kwestie van ontwikkeling van bewustzijn. Maar de ziel is aanwezig in alle levende wezens.

Kardinaal Danielou: Maar metafysisch gesproken is het leven van de mens heilig. Mensen denken op een hoger niveau dan dieren.

Śrīla Prabhupāda: Wat is dat hogere niveau? Het dier eet om zijn lichaam in stand te houden en ook u eet om uw lichaam in stand te houden. De koe eet gras in de wei en de mens eet vlees uit een gigantisch slachthuis vol moderne machines. Maar dat u grote machines heeft en gruwelijke taferelen, terwijl het dier eenvoudig gras eet, betekent niet dat u zo gevorderd bent dat alleen in úw lichaam een ziel aanwezig is en dat er in het lichaam van het dier geen ziel aanwezig is. Dat is onlogisch. We kunnen zien dat de algemene kenmerken in het dier en in de mens overeenkomen.

Kardinaal Danielou: Maar alleen in de mens treffen we een metafysische zoektocht naar de betekenis van het leven aan.

Śrīla Prabhupāda: Ja. Zoek dus metafysisch uit waarom u gelooft dat er in het dier geen ziel aanwezig is — dat is metafysica. Als u metafysisch denkt dan is dat prima. Maar als u als een dier denkt, wat heeft uw metafysische studie dan voor zin? Metafysisch betekent ‘boven het fysieke’ of met andere woorden: ‘spiritueel’.

In de Bhagavad-gītā zegt Kṛṣṇa: sarva-yoniṣu kaunteya — ‘In elk levend wezen is er een ziel aanwezig.’ Dat is metafysisch inzicht. Of u aanvaardt de leer van Kṛṣṇa als metafysisch, of u aanvaardt de mening van een derderangs dwaas als metafysisch. Welke aanvaardt u?

Kardinaal Danielou: Maar waarom schept God sommige dieren die andere dieren eten? Het lijkt erop dat er iets fout is met de schepping.

Śrīla Prabhupāda: Het is geen fout. God is heel genadig. Als u dieren wilt eten, geeft Hij u daar alle faciliteiten voor. God zal u in uw volgende leven het lichaam van een tijger geven, zodat u onbeperkt vlees kunt eten. ‘Waarom onderhoud je slachthuizen? Ik geef je snijtanden en klauwen. Eet.’ De vleeseters staat zo’n bestraffing te wachten. Om betere faciliteiten te krijgen, worden diereneters in hun volgend leven tijgers, wolven, katten en honden.

« Previous Next »