Hoofdstuk 5
Yoga beoefenen in de moderne tijd
Superbewustzijn
De doelen van moderne westerse yogaliefhebbers vallen in het niet wanneer we ze vergelijken met de prestaties van de de prestaties van de yogī’s van het oude India, die, volgens historische beschrijvingen, kleiner konden worden dan atomen en lichter dan de lucht en die zonder hulpmiddelen door het hele universum konden reizen. Maar zelfs deze superprestaties zijn volgens Śrīla Prabhupāda ‘slechts een stap vooruit.’ Hoe het werkelijke hoogtepunt van het menselijk bewustzijn, superbewustzijn, hier en nu bereikbaar is, wordt door Śrīla Prabhupāda onthuld in de volgende lezing uit 1967
Kṛṣṇa-bewustzijn is de hoogste vorm van yoga. Het wordt beoefend door toegewijde yogī’s. Het yogastelsel, zoals het in de Bhagavad-gītā door Heer Kṛṣṇa gegeven wordt en zoals het wordt aangeraden in de yogadiscipline van Patañjali, verschilt van haṭha-yoga, zoals die tegenwoordig in het algemeen in de westerse landen wordt begrepen en beoefend.
Werkelijke yogabeoefening betekent dat we onze zintuigen beheersen en, als zulke beheersing bereikt is, richten we onze geest op de Nārāyaṇa-gedaante van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa. Heer Kṛṣṇa is de oorspronkelijke Absolute Persoon, God, en alle Viṣṇu-gedaanten — met vier handen, gesierd met hoornschelp, lotus, knots en discus — zijn volkomen expansies van Kṛṣṇa.
In de Bhagavad-gītā wordt ons aanbevolen op de gedaante van de Heer te mediteren. Om concentratie van de geest te beoefenen moet men op een afgezonderde plaats gaan zitten die door een heilige atmosfeer gezuiverd is, en de yogī moet de regels en bepalingen van brahmacarya volgen — een leven van strikte zelfbeheersing en celibaat. Niemand kan yoga beoefenen in een overbevolkte stad, terwijl hij een losbandig leven leidt, inclusief losbandigheid van de tong en onbeperkte seks.
We hebben al gezegd dat yogabeoefening betekent dat we de zintuigen moeten beheersen, en het begin van het beheersen van de zintuigen is het beheersen van de tong. Je kunt geen vooruitgang maken in het beoefenen van yoga als je de tong toestaat allerlei soorten verboden voedsel en drank te nemen. Het is een zeer betreurenswaardig feit dat vele afgedwaalde, ongeautoriseerde yogī’s nu naar het westen komen om de interesse voor yoga onder de mensen uit te buiten. Zulke ongeautoriseerde yogī’s durven zelfs openlijk te verkondigen dat we ons kunnen inlaten met drank en tegelijkertijd meditatie kunnen beoefenen.
In de dialoog van de Bhagavad-gītā die vijfduizend jaar geleden plaatsvond, raadde Heer Kṛṣṇa zijn discipel Arjuna aan yoga te beoefe-nen, maar Arjuna gaf ronduit toe dat hij met geen mogelijkheid de stren-ge regels en bepalingen van yoga kon volgen. We moeten op elk gebied praktisch zijn. We zouden onze waardevolle tijd niet moeten verspillen door in de naam van yoga alleen wat gymnastiek te doen. Werkelijke yoga is het ontdekken van de vierarmige Superziel in het hart en Hem onafgebroken zien in meditatie. Zulke aanhoudende meditatie wordt samādhi genoemd. Als we daarentegen op iets leegs of onpersoonlijks willen mediteren, zal het lang duren voordat we iets bereiken door yogabeoefening. Werkelijke yogabeoefening is het concentreren van de geest op de vierarmige Nārāyaṇa die Zich in ieders hart bevindt.
Soms wordt gezegd dat we door meditatie kunnen begrijpen dat God Zich altijd in het hart bevindt, zelfs al zijn we ons daarvan niet bewust. God bevindt Zich in ieders hart. Hij bevindt Zich niet alleen in het hart van de mens, maar ook in het hart van katten en honden. De Bhagavad-gītā bevestigt dit met de stelling dat īśvara, de allerhoogste bestuurder van de wereld, Zich in ieders hart bevindt. Hij bevindt Zich niet alleen in het hart van iedereen, maar ook in de atomen. Nergens is er leegte; de Heer is overal aanwezig.
Het aspect van de Heer waarmee Hij overal aanwezig is, wordt Paramātmā genoemd. Ātmā heeft betrekking op de individuele ziel, en Paramātmā heeft betrekking op de individuele Superziel. Zowel Paramātmā als ātmā zijn individuele personen. Maar het verschil tussen beide is dat de ātmā, de ziel, maar op één plaats aanwezig is, terwijl de Paramātmā overal aanwezig is.
Een heel goed voorbeeld hiervan is de zon. Een individu kan zich op één plaats bevinden, maar de zon staat boven het hoofd van ieder individu, hoewel zij toch een afzonderlijk object is. In de Bhagavad-gītā wordt dit heel goed uitgelegd. Ook al hebben de levend wezens, inclusief de Heer, allemaal dezelfde kenmerken, toch verschilt de Superziel van de individuele ziel als het gaat om de mate van expansie. De Heer, de Superziel, kan Zich in miljoenen gedaanten expanderen, maar de individuele ziel niet.
De Superziel, die Zich in het hart van iedereen bevindt, is getuige van ieders activiteiten uit het verleden, nu en in de toekomst. In de upaniṣads staat dat de Superziel Zich bij de individuele ziel bevindt als een vriend en getuige. Als een vriend verlangt Hij er altijd naar om de individuele ziel terug naar huis, terug naar God te brengen. Als een getuige is Hij de schenker van alle zegeningen die voortkomen uit de handelingen van het individu; de Superziel geeft de individuele ziel alle faciliteiten om te bereiken wat hij verlangt. Maar Hij onderricht Zijn vriend ook, zodat die uiteindelijk alle andere bezigheden opgeeft en zich alleen overgeeft aan God voor een eeuwig leven van voortdurende vreugde en vol kennis. Dat is de laatste instructie van de Bhagavad-gītā, het bekendste en meest gezaghebbende boek over alle vormen van yoga.
Het laatste woord van de Bhagavad-gītā is, zoals boven vermeld, het laatste woord over de vervolmaking van het yogastelsel. Verder staat in de Bhagavad-gītā dat iemand die altijd opgaat in Kṛṣṇa-bewustzijn de hoogste yogī is. Wat is dat Kṛṣṇa-bewustzijn?
Zoals een individuele ziel met zijn bewustzijn overal in het lichaam aanwezig is, zo is de Superziel, Paramātmā, met Zijn superbewustzijn overal in de hele schepping aanwezig. Dit superbewustzijn kan niet geïmiteerd worden door de individuele ziel, die een begrensd bewustzijn heeft. Ik mag dan bewust zijn van wat er in mijn eigen lichaam gebeurt, maar niet voelen wat er gaande is in het lichaam van iemand anders. Ik ben met mijn bewustzijn in mijn eigen lichaam aanwezig en niet in het lichaam van iemand anders. Maar de Superziel, Paramātmā, die Zich overal en in iedereen bevindt, is Zich overal van bewust. De theorie dat de ziel en de Superziel één zijn is onaanvaardbaar, omdat het bewustzijn van de individuele ziel niet kan handelen in superbewustzijn. Dit superbewustzijn kan alleen worden bereikt door het individuele bewustzijn met het superbewustzijn te verbinden; dit verbindingsproces noemt men overgave of Kṛṣṇa-bewustzijn.
Uit de filosofie van de Bhagavad-gītā leren we duidelijk dat Arjuna aanvankelijk niet met zijn familieleden wilde strijden, maar nadat hij de Bhagavad-gītā begrepen had, en hij zijn bewustzijn had verbonden met het superbewustzijn van Kṛṣṇa, was zijn bewustzijn Kṛṣṇa-bewustzijn. Iemand in Kṛṣṇa-bewustzijn handelt naar de instructies van Kṛṣṇa, en daarom stemde Arjuna ermee in te strijden in de slag van Kurukṣetra.
In het begin van zijn Kṛṣṇa-bewustzijn ontvangt men deze instructies van de Heer via een transparante tussenpersoon, de spiritueel leraar. Wanneer men voldoende geoefend is en onder begeleiding van de betrouwbare spiritueel leraar voor Kṛṣṇa handelt, wordt het verbindingsproces stabieler en zuiverder. In dat stadium geeft Kṛṣṇa van binnenuit instructies. Van buitenaf wordt de toegewijde geholpen door de spiritueel leraar, de betrouwbare vertegenwoordiger van Kṛṣṇa, en van binnenuit wordt de toegewijde geholpen door de Heer, die Zich in ieders hart bevindt als caitya-guru.
Maar begrijpen dat God Zich in het hart van iedereen bevindt is op zichzelf nog geen volmaaktheid. We moeten God van binnen en van buiten kennen en ertoe overgaan te handelen in Kṛṣṇa-bewustzijn. Dat is het hoogste stadium van volmaaktheid voor de menselijke levensvorm en het hoogste stadium van alle yogastelsels.
Voor een volmaakte yogī zijn er acht soorten superprestaties:
1. Hij kan kleiner worden dan een atoom;
2. Hij kan groter worden dan een berg;
3. Hij kan lichter worden dan de lucht;
4. Hij kan zwaarder worden dan elk metaal;
5. Hij kan elk materieel resultaat bereiken dat hij maar wil (zoals bijvoorbeeld een planeet scheppen)
6. Hij kan anderen besturen zoals de Heer dat kan;
7. Hij kan overal vrijelijk naar toe gaan, zowel binnen als buiten het universum;
8. Hij kan zelf het moment en de plaats van sterven bepalen en wedergeboren worden waar hij wil.
Maar als hij tot het volmaakte stadium komt en direct instructies van de Heer ontvangt, is hij boven het bovengenoemde stadium van materiële prestaties verheven.
De ademhalingsoefeningen van het yogastelsel die gewoonlijk beoefend worden, vormen nog maar het begin van het stelsel. Meditatie op de Superziel is maar één stap voorwaarts. Het bereiken van wonderbaarlijk materieel succes is ook slechts één stap voorwaarts. Maar rechtstreeks contact krijgen met de Superziel en Zijn instructies aanvaarden is het hoogste stadium van vervolmaking.
De ademhalingsoefeningen en meditatieve oefeningen van yoga zijn erg moeilijk in dit tijdperk. Zelfs vijfduizend jaar geleden waren ze moeilijk, anders zou Arjuna het voorstel van Kṛṣṇa niet afgewezen hebben. Dit tijdperk van Kali wordt het tijdperk van verval genoemd. Tegenwoordig hebben de mensen in het algemeen een korte levensduur en zijn ze erg traag van begrip als het gaat om zelfrealisatie of spiritueel leven. In het algemeen zijn ze onfortuinlijk, en als iemand al een beetje geïnteresseerd is in zelfrealisatie, wordt hij door talloze bedriegers misleid. De enige manier om het volmaakte stadium van yogabeoefening te bereiken, is het volgen van de principes van de Bhagavad-gītā, zoals die toegepast werden door Heer Caitanya Mahāprabhu. Dat is de eenvoudigste weg en de hoogste vervolmaking van yogabeoefening.
Heer Caitanya bracht de yoga van het Kṛṣṇa-bewustzijn in praktijk door de heilige namen van Kṛṣṇa te chanten, zoals die vermeld staan in de Vedānta, het Śrīmad-Bhāgavatam en vele belangrijke purāṇa’s. De meeste Indiërs volgen deze yogabeoefening ook en in de Verenigde Staten en andere landen neemt het in veel steden geleidelijk aan toe. Het is voor dit tijdperk heel eenvoudig en praktisch, vooral voor hen die werkelijk succes in yoga willen bereiken. Geen andere methode levert succes op in dit tijdperk.
In het Gouden Tijdperk, Satya-yuga, was de methode van meditatie mogelijk, omdat de mensen in die tijd zo’n honderdduizend jaar leefden.
Maar als je in het huidige tijdperk succes wilt bereiken in praktische yoga, moet je je toeleggen op het chanten van Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare, en zelf ervaren hoeveel vooruitgang je maakt. Je zult zelf zien hoeveel vooruitgang je maakt in yogabeoefening.
In de Bhagavad-gītā wordt deze beoefening van Kṛṣṇa-bewustzijn beschreven als rāja-vidyā: de koning van alle kennis; rāja-guhyam: de meest vertrouwelijke methode om tot spirituele bewustwording te komen; pavitram: het zuiverste van alles wat zuiver is; su-sukham: vreugdevol toegepast, en avyayam: onuitputtelijk.
Zij die zich hebben toegelegd op dit sublieme stelsel van bhakti-yoga, de beoefening van devotionele dienst in transcendentale liefde voor Kṛṣṇa, kunnen getuigen hoe ze van de vrolijke en eenvoudige uitvoering ervan genieten. Yoga betekent dat we de zintuigen beheersen, en bhakti-yoga betekent dat we de zintuigen zuiveren. Als de zintuigen gezuiverd zijn, zijn ze automatisch beheerst. Je kunt de activiteiten van de zintuigen niet op een kunstmatige manier stoppen. Maar als je de zintuigen zuivert, worden ze er niet alleen van weerhouden zich met onzin in te laten, maar worden ze ook op een positieve manier gebruikt in transcendentale dienst aan de Heer.
Kṛṣṇa-bewustzijn is niet ons verzinsel. Het wordt voorgeschreven in de Bhagavad-gītā, waarin staat dat als we in Kṛṣṇa-bewustzijn denken, chanten, leven, eten, praten, hopen en Kṛṣṇa aanvaarden, we ongetwijfeld naar Hem zullen terugkeren — dat is de essentie van het Kṛṣṇa-bewustzijn.
De verschijning van Heer Caitanya
Pas vijfhonderd jaar geleden voorspelde Heer Caitanya Mahāprabhu, een groot heilige, dat de Hare Kṛṣṇa-mantra in elk dorp en in elke stad te horen zou zijn. In een tijd dat de westerse mens zijn ontdekkingsdrang richtte op het bestuderen van het fysieke universum en de wereld rondvaarde, bracht Śrī Caitanya in India een inwaarts gerichte, spirituele revolutie teweeg. Zijn beweging strekte zich uit over het subcontinent, kreeg miljoenen volgelingen en beïnvloedde op een diepgaande manier het toekomstige religieuze en filosofische denken, zowel binnen als buiten India. In de volgende lezing, gegeven in november 1969 in Conway Hall, Londen, beschrijft Śrīla Prabhupāda de goddelijke verschijning van Śrī Caitanya.
Śri Caitanya Mahāprabhu, de gouden avatāra, verscheen ongeveer vijfhonderd jaar geleden in India. In India is het gebruikelijk om een astroloog te raadplegen bij de geboorte van een kind. Toen Heer Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, vijfduizend jaar geleden verscheen, raadpleegde Zijn vader Gargamuni [de priester van de Yadu’s, de dynastie waarin Heer Kṛṣṇa verscheen]. Gargamuni zei toen: ‘Dit kind is eerder verschenen met drie andere huidskleuren, zoals rood en goudkleurig, en nu is Hij verschenen in een zwartachtige kleur.’ De huidskleur van Kṛṣṇa wordt in de heilige teksten beschreven als zwartachtig, als de kleur van een regenwolk. Heer Caitanya is Kṛṣṇa met een gouden huidskleur.
In de Vedische literatuur is er veel bewijs te vinden voor het feit dat Caitanya Mahāprabhu een incarnatie is van Kṛṣṇa, en het wordt bevestigd door geleerden en toegewijden. In het Śrīmad-Bhāgavatam wordt bevestigd dat in dit huidige tijdperk, Kali-yuga, de incarnatie van God, Kṛṣṇa, altijd Kṛṣṇa zal beschrijven. Hij is Kṛṣṇa, maar als toegewijde van Kṛṣṇa beschrijft Hij Zichzelf. Ook zal de kleur van Zijn lichaam in dit tijdperk niet zwartachtig zijn. Dat betekent dat het wit, rood of geel kan zijn, omdat deze vier kleuren — wit, rood, geel en zwart — de kleuren zijn die door de incarnaties in de verschillende tijdperken worden aangenomen. Omdat de rode, witte en zwarte kleur al door de voorgaande incarnaties aangenomen waren, nam Caitanya Mahāprabhu de overblijvende kleur, goud, aan. Zijn huidskleur is niet zwartachtig, maar toch is Hij Kṛṣṇa.
Een ander kenmerk van deze avatāra is dat Hij altijd vergezeld wordt van Zijn metgezellen. Op afbeeldingen van Caitanya Mahāprabhu zien we dat Hij altijd gevolgd wordt door een menigte zingende toegewijden. Wanneer God incarneert, heeft Hij twee missies, en die staan vermeld in de Bhagavad-gītā. Kṛṣṇa zegt daarin: ‘Wanneer ik verschijn, is het Mijn missie de vrome toegewijden te bevrijden en de demonen te vernietigen.’ Toen Kṛṣṇa verscheen, moest Hij vele demonen doden. Als we een afbeelding van Viṣṇu zien, zien we dat Hij een hoornschelp, lotus, knots en discus vasthoudt. De laatste twee dienen om demonen te doden. In deze wereld zijn er twee soorten mensen: demonen en toegewijden. De toegewijden worden halfgoden genoemd; ze zijn bijna als God, omdat ze goddelijke eigenschappen hebben. De toegewijden worden goddelijke personen genoemd, en de niet-toegewijden, de atheïsten, worden demonen genoemd. Kṛṣṇa, God, komt daarom met twee missies: toegewijden beschermen en demonen vernietigen.
De missie van Heer Caitanya was dezelfde, maar in dit tijdperk heeft Hij een ander wapen. Dat wapen is geen knots, discus of ander moordwapen; Zijn wapen is de saṅkīrtana-beweging. Hij doodde de demonische mentaliteit van de mensen door de saṅkīrtana-beweging te introduceren. Dat is het bijzondere kenmerk van Heer Caitanya. In dit tijdperk doden de mensen elkaar al. Ze hebben atoomwapens uitgevonden waarmee ze elkaar kunnen doden. God hoeft ze dus niet meer te doden. Maar Hij verscheen om hun demonische mentaliteit te doden. Deze Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn is daartoe in staat.
Daarom staat er in het Śrīmad-Bhāgavatam dat Heer Caitanya de incarnatie van God is in dit tijdperk. En wie vereert Hem? De methode is zo eenvoudig. Neem gewoon een afbeelding van Heer Caitanya met Zijn metgezellen. Heer Caitanya staat in het midden, vergezeld van Zijn voornaamste metgezellen: Nityānanda, Advaita, Gadādhara en Śrīvāsa. Je hoeft alleen deze afbeelding maar te bewaren. Je kunt haar overal bewaren. Je hoeft niet naar ons toe te komen om deze afbeelding te zien. Iedereen kan deze afbeelding thuis bewaren, Hare Kṛṣṇa chanten en zo Heer Caitanya vereren. Dat is het eenvoudige aan deze methode.
Maar wie zal deze eenvoudige methode aanvaarden? Alleen zij die een goed stel hersenen hebben. Als je thuis een afbeelding van Caitanya Mahāprabhu bewaart en Hare Kṛṣṇa chant, zul je je zonder veel moeite God realiseren. Iedereen kan deze simpele methode toepassen. Er zijn geen kosten aan verbonden, geen belasting, en het is ook niet nodig een grote kerk of tempel te bouwen. Iedereen, waar dan ook, kan ergens gaan zitten en de Hare Kṛṣṇa-mantra chanten en op die manier God vereren. Daarom is het een buitengewoon gunstige gelegenheid, zoals er zich in de politiek soms wel eens buitengewoon gunstige gelegenheden voordoen. De verstandige politici maken van de gunstige gelegenheid gebruik en maken er de eerste keer dat ze zich voordoet meteen een succes van. Op dezelfde manier leggen intelligente mensen zich in dit tijdperk toe op deze saṅkīrtana-beweging en maken snel vooruitgang.
Heer Caitanya wordt ‘de gouden avatāra’ genoemd. Avatāra betekent ‘neerdalen, naar beneden komen’. Zoals iemand van de vijfde verdieping of de honderdste verdieping van een gebouw naar beneden kan komen, komt een avatāra van de spirituele planeten in de spirituele hemel naar beneden. De ruimte die wij met ons blote oog of met een telescoop zien, is enkel de materiële ruimte. Maar daarbuiten bestaat een andere ruimte, die we niet met onze ogen of instrumenten kunnen zien. Die informatie staat in de Bhagavad-gītā; het is geen verbeelding. Kṛṣṇa zegt dat er buiten de materiële ruimte een andere ruimte is, de spirituele ruimte.
We moeten de woorden van Kṛṣṇa nemen zoals ze zijn. Zo onderwijzen we kleine kinderen in Engeland bijvoorbeeld dat er buiten Engeland andere landen zijn die Duitsland en India genoemd worden. Omdat deze landen buiten het bereik van het kind liggen, moet het kind er over horen van de leraar. Op dezelfde manier is er buiten deze materiële ruimte een andere ruimte. We kunnen haar niet via experimenten ontdekken, zoals een kind Duitsland en India niet kan vinden door te experimenteren. Dat is onmogelijk. Als we kennis willen, moeten we een autoriteit aanvaarden. Op dezelfde manier moeten we de Vedische autoriteit aanvaarden als we willen weten wat er zich buiten de materiële wereld bevindt, omdat er geen andere manier is om erachter te komen. Dit gaat materiële kennis te boven. We kunnen de planeten van dit universum die veraf gelegen zijn niet bereiken, om nog maar te zwijgen van de planeten buiten dit universum. Om met moderne machines naar de hoogste planeet van dit universum te gaan, zouden we, naar schatting, veertigduizend lichtjaren moeten reizen. We kunnen dus niet eens deze materiële ruimte doorkruisen. Onze levensduur en middelen zijn zo beperkt dat we niet eens juiste kennis van de materiële wereld kunnen krijgen.
In de Bhagavad-gītā vraagt Arjuna aan Kṛṣṇa: ‘Zou Je me alsjeblieft de volledige invloedssfeer willen uitleggen waarbinnen Je energieën werken?’ Als antwoord gaf de Allerhoogste Heer hem vele voorbeelden en uiteindelijk zei Hij: ‘Mijn beste Arjuna, wat zal ik je over Mijn energieën vertellen? Het is voor jou onmogelijk ze te begrijpen. Maar je kunt je de expansie van Mijn energieën voorstellen: de materiële wereld, die uit miljoenen universa bestaat, is een manifestatie van slechts een vierde van Mijn schepping.’ We kunnen niet eens de toestand van één universum bevatten, en er zijn miljoenen universa. Daarbuiten is er de spirituele hemel en zijn er miljoenen spirituele planeten. Al deze informatie is beschikbaar in de Vedische literatuur. Wie de Vedische literatuur aanvaardt, kan deze kennis ontvangen, maar voor wie haar niet aanvaardt is er geen andere methode. Dat is onze keuze. Daarom verwijst een ācārya onmiddellijk naar de Vedische literatuur als hij spreekt. Dan aanvaarden anderen het: ‘Ja, dat klopt.’ In een rechtbank verwijst de advocaat naar voorgaande veroordelingen van de rechtbank, en als zijn pleidooi waterdicht is, wordt het door de rechter aanvaard. Op dezelfde manier berust iemands bewering op feiten als hij bewijsmateriaal uit de Veda’s kan geven.
De Vedische literatuur geeft een beschrijving van de avatāra voor dit tijdperk, Heer Caitanya. Tenzij iemand de kenmerken heeft die in de heilige teksten worden beschreven, kunnen we hem niet aanvaarden als een avatāra. We aanvaarden Heer Caitanya niet zomaar als een avatāra op basis van de meeste stemmen. Tegenwoordig is het een gewoonte geworden dat iedereen kan beweren dat hij God of een incarnatie van God is, en sommige dwazen geloven het: ‘Oh, hij is God.’ Wij aanvaarden een avatāra niet op zo’n manier. Wij baseren ons op bewijsmateriaal uit de Veda’s. Een avatāra moet voldoen aan de beschrijvingen van de Veda’s. Dan aanvaarden we hem, anders niet. Voor iedere avatāra is er een beschrijving in de Veda’s: Hij zal daar en daar verschijnen, in zo’n gedaante, en Hij zal zus en zo handelen. Dat is de aard van Vedisch bewijs.
In het Śrīmad-Bhāgavatam staat een lijst van de avatāra’s en Heer Boeddha komt ook in die lijst voor. Dit Śrīmad-Bhāgavatam is vijfduizend jaar geleden geschreven en vermeldt verschillende namen voor toekomstige tijden. Er staat dat de Heer in de toekomst zou verschijnen als Heer Boeddha, dat de naam van zijn moeder Añjanā zou zijn en dat Hij in Gayā zou verschijnen. Boeddha verscheen zesentwintighonderd jaar geleden en het Śrīmad-Bhāgavatam, dat vijfduizend jaar geleden geschreven is, vermeldde dat Hij in de toekomst zou verschijnen. Op dezelfde manier wordt Heer Caitanya vermeld in het Bhāgavatam en ook de laatste avatāra van dit Kali-yuga. Er staat dat Kalki de laatste incarnatie van dit tijdperk zal zijn. Hij zal verschijnen als de zoon van een brāhmaṇa die Viṣṇu-yaśā heet, in een plaats die Śambhala genoemd wordt. Er is een plaats in India die zo heet, dus de Heer zal daar mogelijk verschijnen.
Een avatāra moet voldoen aan de beschrijvingen in de upaniṣads, het Śrīmad-Bhāgavatam, het Mahābhārata en andere Vedische literatuur. Op het gezag van de Vedische literatuur en het commentaar van grote, standvastige gosvāmī’s zoals Jīva Gosvāmī, die de grootste filosoof en geleerde ter wereld was, kunnen we Heer Caitanya als een incarnatie van Kṛṣṇa aanvaarden.
Waarom verscheen Heer Caitanya? In de Bhagavad-gītā zegt Heer Kṛṣṇa: ‘Laat alle vormen van religie achter je en geef je alleen aan Mij over. Ik zal je verlossen van alle reacties op je zonden. Vrees niet.’ In de materiële wereld, in het geconditioneerde leven, veroorzaken we enkel en alleen zondige reacties. Door zondige reacties hebben we dit lichaam ontvangen. Als zondige reacties afwezig zouden zijn, zouden we geen materieel lichaam meer hoeven aan te nemen. We zouden dan een spiritueel lichaam krijgen.
Wat is een spiritueel lichaam? Een spiritueel lichaam is een lichaam dat vrij is van dood, geboorte, ziekte en ouderdom. Het is een eeuwig lichaam, vol kennis en gelukzaligheid. Door verschillende verlangens worden verschillende lichamen voortgebracht. Zolang we verlangens hebben voor verschillende vormen van genot, moeten we verschillende soorten materiële lichamen aanvaarden. Kṛṣṇa, God, is zo aardig dat Hij ons toekent wat we maar willen. Als we een tijgerlichaam willen, met tijgerkracht en tanden waarmee we dieren kunnen vangen en vers bloed kunnen drinken, zal Kṛṣṇa ons daarvoor de gelegenheid geven. En als we het lichaam willen van een heilige, een toegewijde die volkomen gewijd is aan de dienst van de Heer, zal Hij ons zo’n lichaam geven. Dat staat in de Bhagavad-gītā.
Wie bezig is met yoga, of zelfrealisatie, maar op een of andere manier het proces niet weet te volbrengen, krijgt nog een kans: hij wordt geboren in de familie van een zuivere brāhmaṇa of een rijk man. Als iemand fortuinlijk genoeg is geboren te worden in zo’n familie, krijgt hij alle faciliteiten om het belang van zelfrealisatie te begrijpen. Vanaf het begin van hun leven krijgen onze Kṛṣṇa-bewuste kinderen de gelegenheid te leren hoe ze moeten chanten en dansen, dus als ze opgegroeid zijn zullen ze niet meer veranderen, maar in plaats daarvan vanzelf vooruitgang maken. Ze zijn heel fortuinlijk. Als de vader en moeder van het toegewijden zijn, zal het vooruitgang maken, ongeacht of het geboren is in Amerika of Europa. Die gelegenheid krijgt het. Als een kind in een familie van toegewijden geboren wordt, betekent dit dat het in zijn vorige leven al was begonnen met het yogaproces, maar dat het dit om een of andere reden niet kon volbrengen. Daarom krijgt het kind onder toezicht van een goede vader en moeder opnieuw de gelegenheid vooruitgang te maken, zodat het zich verder kan ontwikkelen. Zodra iemand de ontwikkeling van zijn godsbewustzijn voltooid heeft, hoeft hij op deze manier niet langer in de materiële wereld geboren te worden, maar keert hij terug naar de spirituele wereld.
Kṛṣṇa zegt in de Bhagavad-gītā: ‘Wie de transcendentale aard van Mijn verschijnen en activiteiten kent, wordt na het verlaten van zijn lichaam niet opnieuw geboren in de materiële wereld, maar bereikt Mijn eeuwige woning, o Arjuna.’ Je zult dit lichaam moeten opgeven — vandaag, morgen of misschien overmorgen. Dat is onvermijdelijk. Maar wie Kṛṣṇa begrepen heeft, hoeft geen ander materieel lichaam aan te nemen. Hij gaat rechtstreeks naar de spirituele wereld en wordt geboren op een van de spirituele planeten. Kṛṣṇa zegt daarom dat zodra we dit lichaam krijgen — het doet er niet toe of het uit India komt of van de maan of van de zon of van Brahmaloka of van welke materiële planeet dan ook — we moeten beseffen dat het toe te schrijven is aan onze zondige activiteiten. Er zijn gradaties van zondige activiteiten en overeenkomstig de mate van zondigheid nemen we een bepaald materieel lichaam aan. Ons werkelijke probleem is dan ook niet hoe we moeten eten, slapen, paren en verdedigen. Ons werkelijke probleem is hoe we een lichaam kunnen krijgen dat niet materieel, maar spiritueel is. Dat is de uiteindelijke oplossing voor alle problemen. Kṛṣṇa garandeert daarom dat als we ons aan Hem overgeven, als we volledig Kṛṣṇa-bewust worden, Hij ons zal beschermen van alle reacties op zondig leven.
Kṛṣṇa gaf deze garantie in de Bhagavad-gītā, maar er waren veel dwazen die Kṛṣṇa niet konden begrijpen. In de Bhagavad-gītā worden ze beschreven als mūḍha’s. Mūḍha betekent ‘dwaas’, en Kṛṣṇa zegt in de Gītā: ‘Ze weten niet wie Ik werkelijk ben.’ Zo veel mensen begrepen Kṛṣṇa verkeerd. Hoewel Kṛṣṇa ons deze boodschap van de Bhagavad-gītā gaf, zodat we Hem zouden kunnen begrijpen, misten veel mensen deze kans. Daarom kwam Kṛṣṇa, uit Zijn mededogen, opnieuw als een toegewijde en toonde ons hoe we ons aan Kṛṣṇa moeten overgeven. Kṛṣṇa kwam ons Zelf onderrichten hoe we ons moeten overgeven. Zijn laatste instructie in de Bhagavad-gītā is dat we ons moeten overgeven, maar mensen — mūḍha’s, dwazen — zeiden: ‘Waarom zou ik me overgeven?’ Dus ook al is Caitanya Mahāprabhu Kṛṣṇa Zelf, Hij onderwijst ons nu praktisch hoe we de missie van de Bhagavad-gītā kunnen uitvoeren. Hij onderwees niets buitengewoons, niets anders dan het proces van overgave aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, dat al onderwezen was in de Bhagavad-gītā. Het is geen andere leer. Dezelfde leer wordt op verschillende manieren gebracht, zodat verschillende soorten mensen haar kunnen begrijpen en van de gelegenheid gebruik kunnen maken om God te benaderen.
Caitanya Mahāprabhu geeft ons de gelegenheid om God rechtstreeks te bereiken. Toen Rūpa Gosvāmī, de voornaamste discipel van Heer Caitanya, Caitanya Mahāprabhu voor het eerst zag, was hij een minister in de regering van Bengalen. Maar hij wilde zich aansluiten bij de beweging van Caitanya Mahāprabhu en gaf daarom zijn positie als minister op, en nadat hij zich had aangesloten en zich overgaf, bad hij tot Heer Caitanya met dit mooie gebed:
namo mahā-vadānyāya
kṛṣṇa-prema-pradāya te
kṛṣṇāya kṛṣṇa-caitanya-
nāmne gaura-tviṣe namaḥ
‘O Heer, U bent de vrijgevigste incarnatie.’ Waarom? Kṛṣṇa-prema-pradāya te: ‘U geeft rechtstreeks liefde voor God. U heeft geen ander doel. Uw methode is zo goed dat we onmiddellijk liefde voor God kunnen ontwikkelen. Daarom bent U de vrijgevigste incarnatie. En niemand anders dan Kṛṣṇa Zelf is in staat deze zegening uit te delen; daarom zeg ik dat U Kṛṣṇa bent.’ Kṛṣṇāya kṛṣṇa-caitanya-nāmne: ‘U bent Kṛṣṇa, maar U heeft de naam Kṛṣṇa Caitanya aangenomen. Daarom geef ik me aan U over.’
Dat is het proces. Caitanya Mahāprabhu is Kṛṣṇa Zelf en Hij leert ons hoe we met behulp van een heel eenvoudige methode liefde voor God kunnen ontwikkelen. Hij zegt dat we gewoon Hare Kṛṣṇa moeten chanten.
harer nāma harer nāma
harer nāmaiva kevalam
kalau nāsty eva nāsty eva
nāsty eva gatir anyathā
‘Chant in dit tijdperk eenvoudigweg de Hare Kṛṣṇa-mantra. Er is geen alternatief.’ De mensen zijn verward door zo veel methoden van bewustwording. Ze kunnen zich niet toeleggen op de ware ritualistische methoden van meditatie of yoga — dat is onmogelijk. Daarom zegt Heer Caitanya dat wie zich op dit chanten toelegt, onmiddellijk het niveau van bewustwording kan bereiken.
Het chanten dat door Caitanya Mahāprabhu wordt aangeboden en dat bedoeld is om liefde voor God te krijgen, wordt saṅkīrtana genoemd. Saṅkīrtana is een woord uit het Sanskriet. Sam komt van samyak — ‘volkomen’ — en kīrtana betekent ‘verheerlijken’ of ‘beschrijven’. Volkomen beschrijven betekent daarom de Allerhoogste of het Allerhoogste Volkomen Geheel volkomen verheerlijken. Het is niet zo dat het verheerlijken van wat dan ook kīrtanais. Grammaticaal gezien mag dat misschien kīrtana zijn, maar volgens het Vedisch systeem betekent kīrtana het beschrijven van de allerhoogste autoriteit, de Absolute Waarheid, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Dat wordt kīrtana genoemd.
Zulke devotionele dienst begint met śravaṇa. Śravaṇa betekent ‘luisteren’ en kīrtana betekent ‘beschrijven’. De een beschrijft en de ander luistert. Of een persoon kan zowel beschrijven als luisteren; hij heeft niemands hulp nodig. Wanneer we Hare Kṛṣṇa chanten, chanten we en horen we. Dat is volledig. Dit is een complete methode. ‘Maar waarover moeten we horen en chanten’? We moeten horen en chanten over Viṣṇu, Kṛṣṇa, en over niets anders.Śravaṇaṁ kīrtanaṁ viṣṇoḥ: we kunnen Viṣṇu, de alomtegenwoordige Absolute Waarheid, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, begrijpen door te horen.
We moeten horen. Als we alleen maar horen, is dat al een goed begin. We hebben geen onderwijs of ontwikkeling van materiële kennis nodig. Net als een kind: zodra het hoort, kan het onmiddellijk reageren en dansen. God heeft ons daarom deze fijne instrumenten gegeven — oren — zodat we kunnen horen. Maar we moeten van de juiste bron horen. Dat staat ook beschreven in het Śrīmad-Bhāgavatam. We moeten horen van hen die toegewijd zijn aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Zij worden satām genoemd. Als we van de juiste bron horen, van een gerealiseerde ziel, dan zal dat effect hebben. Deze woorden van God, Kṛṣṇa, zijn bijzonder aangenaam. Als we verstandig zijn, zullen we luisteren naar wat een zelfgerealiseerde ziel te zeggen heeft en zo snel verlost worden van materiële verstrikkingen.
Dit mensenleven is bedoeld om vooruitgang te maken op het pad van bevrijding. Dat wordt apavarga genoemd, vrijheid van verstrikking. We zijn allemaal verstrikt. Gewoon het feit al dat we dit materiële lichaam hebben aangenomen, betekent dat we verstrikt zijn. Maar het is onverstandig om verder te gaan met het proces van verstrikking. Dat proces wordt karma genoemd. Zolang onze geest verdiept is in karma, zullen we een materieel lichaam moeten aanvaarden. Op het moment van de dood kan onze geest denken: ‘O nee, ik kon mijn werk niet afmaken. O nee, ik sterf! Ik moet dit nog doen. Ik moet dat nog doen.’ Kṛṣṇa geeft ons de kans die dingen alsnog te doen en daarom moeten we een ander lichaam aanvaarden. Hij geeft ons de kans: ‘Goed. Je kon het niet doen. Doe het nu. Neem dit lichaam.’ Daarom staat er in het Śrīmad-Bhāgavatam: ‘Deze ezels zijn bedwelmd geraakt en gek geworden; door hun bedwelming doen ze nu iets wat ze niet zouden moeten doen.’ Wat doen ze? Mahārāja Dhṛtarāṣṭra is daar een goed voorbeeld van. Mahārāja Dhṛtarāṣṭra werkte aan een listig plan om de Pāṇḍava’s te doden en zo zijn zonen te bevoordelen. Daarop zond Kṛṣṇa Zijn oom, Akrūra, naar hem toe om hem te adviseren dat niet te doen. Dhṛtarāṣṭra begreep de instructies van Akrūra, maar zei: ‘Mijn beste Akrura, wat je zegt is volkomen waar, maar het staat me niet aan — ik kan mijn tactiek niet veranderen. Ik moet deze tactiek volgen, wat er ook gebeurt.’
Als mensen hun zintuigen willen bevredigen, worden ze gek en in die dwaasheid doen ze alles. Zo zijn er gevallen bekend van mensen die zo gek op iets waren dat ze er een moord voor begingen. Ze konden zichzelf niet beheersen. Op dezelfde manier zijn wij gewend geraakt aan zinsbevrediging. We zijn gek en daarom is onze geest volkomen verzonken in karma. Dat is erg onfortuinlijk, omdat ons lichaam, hoewel het tijdelijk is, de bron is van alle ongelukken en tegenslagen — het geeft ons altijd problemen. En deze problemen moeten we bestuderen. We moeten niet gek zijn. Daar is het mensenleven niet voor bedoeld. Het euvel van de huidige beschaving is dat mensen gek zijn op zinsbevrediging. Ze weten niet wat de werkelijke waarde van het leven is en verwaarlozen daardoor de meest waardevolle levensvorm, de menselijke levensvorm.
Wanneer het met dit lichaam afgelopen is, is er geen garantie voor wat voor soort lichaam we daarna zullen krijgen. Stel dat ik in mijn volgend leven het lichaam van een boom krijg, dan zal ik honderden jaren lang moeten blijven staan. Maar mensen zijn niet erg serieus. Ze zeggen zelfs: ‘En wat dan nog? Zelfs als ik zo lang ergens moet blijven staan, zal ik het vergeten.’ De lagere levensvormen worden gekenmerkt door vergeetachtigheid. Als een boom niet in staat zou zijn te vergeten, zou hij onmogelijk kunnen leven. Stel dat ons verteld werd: ‘Blijf hier drie dagen lang staan!’ Omdat wij niet vergeten, zouden we gek worden. Daarom worden volgens de natuurwetten alle lagere levensvormen gekenmerkt door vergeetachtigheid. Hun bewustzijn is niet ontwikkeld. Een boom leeft, maar zelfs als iemand hem omhakt, reageert hij niet, omdat zijn bewustzijn niet ontwikkeld is. We moeten er daarom goed op letten dat we op de juiste manier van de menselijke levensvorm gebruik maken.
De Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn is bedoeld voor de vervolmaking zich van het leven. Het is geen misleiding of uitbuiting, maar helaas zijn mensen eraan gewend geraakt misleid te worden. Er is een vers van een Indiase dichter: ‘Als iemand verstandig spreekt, zullen mensen hem bekritiseren: “Oh, wat een onzin.” Maar als hij bluft en ze bedriegt, zal men erg blij zijn.’ Dus als een bluffer zegt: ‘Doe gewoon dit, geef me je inschrijfgeld en binnen zes maanden zul je God worden’, dan zullen ze het ermee eens zijn: ‘Ja, hier is uw geld en ik zal binnen zes maanden God worden.’ Nee. Dit soort bedriegerij zal ons probleem niet oplossen. Als we de problemen van het leven in dit tijdperk werkelijk willen oplossen, moeten we ons aan de methode van kīrtana wijden. Dat is de aanbevolen methode.
harer nāma harer nāma
harer nāmaiva kevalam
kalau nāsty eva nāsty eva
nāsty eva gatir anyathā
In dit tijdperk, Kali-yuga, kunnen we geen andere methode voor zelfrealisatie of vervolmaking van het leven beoefenen dan kīrtana. Kīrtana is essentieel in dit tijdperk.
In alle heilige Vedische teksten wordt bevestigd dat we op de Allerhoogste Absolute Waarheid, Viṣṇu, moeten mediteren en op niets anders. Maar voor verschillende tijdperken worden verschillende methoden van meditatie aanbevolen. De methode van mystieke yogameditatie was mogelijk in het Satya-yuga, toen de mensen duizenden jaren oud werden. Nu zullen mensen dit niet geloven, maar in een voorgaand tijdperk waren er mensen die honderdduizend jaar oud werden. Dat tijdperk wordt het Satya-yuga genoemd en de meditatie van mystieke yoga was in die tijd mogelijk. In dat tijdperk mediteerde de grote yogī Vālmīki Muni zestigduizend jaar lang. Deze methode neemt dus langere tijd in beslag en is in dit tijdperk onuitvoerbaar. Iemand kan natuurlijk wel een show opvoeren, dat is wat anders, maar als we werkelijk zulke meditatie willen beoefenen, neemt het bijzonder veel tijd in beslag om tot vervolmaking te komen.
In het daaropvolgende tijdperk, het Tretā-yuga, was de methode van bewustwording het brengen van verschillende rituele offers die in de Veda’s worden aanbevolen. In het volgende tijdperk, het Dvāpara-yuga, was de methode verering in de tempel. In dit huidige tijdperk kan hetzelfde resultaat behaald worden door de methode van hari-kīrtana, verheerlijking van Hari, Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods.
Geen andere kīrtana wordt aanbevolen. Vijfhonderd jaar geleden begon Heer Caitanya in Bengalen met deze hari-kīrtana. In Bengalen bestaat er competitie tussen de vaiṣṇava’s en de śākta’s. De śākta’s hebben een soort kīrtanageïntroduceerd die kālī-kīrtana genoemd wordt. Maar de heilige Vedische teksten maken nergens melding van kālī-kīrtana. Kīrtana betekent hari-kīrtana. Je kunt niet zeggen: ‘Jullie zijn vaiṣṇava’s. Jullie kunnen hari-kīrtanahouden. Ik zal śiva-kīrtana, devī-kīrtana of gaṇeśa-kīrtana houden.’ Nee. De heilige Vedische teksten autoriseren geen enkele andere kīrtana naast hari-kīrtana. Kīrtana betekent hari-kīrtana, de verheerlijking van Kṛṣṇa.
Deze methode van hari-kīrtana is heel eenvoudig: Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. Eigenlijk zijn het maar drie woorden: Hare, Kṛṣṇa en Rāma. Maar ze zijn voor het chanten gerangschikt, zodat iedereen de mantra kan chanten: Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. Vanaf het moment dat we deze gemeenschap zijn begonnen in de westerse landen, chanten Europeanen, Amerikanen, Afrikanen, Egyptenaren en Japanners. Het is niet moeilijk. Ze chanten graag en ze krijgen de resultaten. Wat is het probleem? We verspreiden dit chanten gratis en het is heel eenvoudig. Door te chanten kom je tot zelfrealisatie, godsrealisatie, en als er godsrealisatie is, is bewustwording van de natuur daarbij inbegrepen. Als iemand de cijfers één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen en nul geleerd heeft, heeft hij het geheel aan wiskunde geleerd, omdat wiskunde niets anders is dan deze tien cijfers voortdurend van plaats veranderen. Dat is alles. Als iemand Kṛṣṇa probeert te begrijpen, wordt al zijn kennis op dezelfde manier volmaakt. En Kṛṣṇa wordt gemakkelijk begrepen door deze mantra te chanten, Hare Kṛṣṇa. Waarom zou je van deze gelegenheid dus geen gebruik maken?
Maak gebruik van deze gelegenheid die de menselijke samenleving biedt. Ze is zeer oud en wetenschappelijk. Het is geen verzinsel dat na drie of vier jaar zal verdwijnen. Nee. In de Bhagavad-gītā zegt Kṛṣṇa Zelf: ‘Deze filosofie is onuitputtelijk en onvernietigbaar. Ze gaat nooit verloren en wordt nooit vernietigd.’ Ze kan voor het moment bedekt zijn, maar ze wordt nooit vernietigd. Daarom wordt ze avyayam genoemd. Vyaya betekent ‘uitputting’. Als iemand honderden euro’s bezit, maar ze de één na de ander uitgeeft, zal hij de volgende dag niets meer hebben. Dat is vyaya, uitputtelijk. Maar Kṛṣṇa-bewustzijn is anders. Als je deze kennis van het Kṛṣṇa-bewustzijn ontwikkelt, neemt ze toe. Heer Caitanya Mahāprabhu heeft ons dit verzekerd. Ānandāmbudhi-vardhanam. Ānanda betekent ‘vreugde’ of ‘transcendentale gelukzaligheid’ en ambudhi betekent ‘oceaan’. In de materiële wereld zien we dat de oceaan niet in omvang toeneemt. Maar als iemand Kṛṣṇa-bewustzijn ontwikkelt, neemt zijn transcendentale gelukzaligheid meer en meer toe. Ānandāmbudhi-vardhanam. De methode is heel eenvoudig. Iedereen kan chanten, waar dan ook, zonder belasting of verlies, en tegelijk is de winst erg groot.
Śrī Caitanya Mahāprabhu legt deze kīrtana-beweging uit in Zijn Śikṣāṣṭaka. Śikṣā betekent ‘instructie’ en aṣṭakabetekent ‘acht’. Hij heeft ons acht verzen gegeven als hulp om deze beweging voor Kṛṣṇa-bewustzijn te begrijpen, en ik zal de eerste van deze instructies toelichten. De Heer zegt: ceto-darpaṇa-mārjanam — we moeten het hart zuiveren. Hoewel ik dit al een aantal keer uitgelegd heb, wordt het niet eentonig. Net als het chanten van Hare Kṛṣṇa — je krijgt er nooit genoeg van. Onze leerlingen kunnen de Hare Kṛṣṇa-mantra vierentwintig uur per dag chanten, maar ze zullen er nooit genoeg van krijgen. Ze zullen doorgaan met dansen en zingen. Iedereen kan het proberen. Omdat het niet materieel is, zul je er nooit genoeg van krijgen Hare Kṛṣṇa te chanten. Als je in de materiële wereld wat dan ook, bijvoorbeeld je favoriete naam, drie, vier of tien keer chant, dan krijg je er snel genoeg van. Dat is een feit. Maar omdat Hare Kṛṣṇa niet materieel is, zul je, als je deze mantra chant, er niet genoeg van krijgen. Hoe meer je chant, hoe meer je hart gezuiverd wordt van materieel vuil en hoe meer de problemen van je leven in de materiële wereld zullen worden opgelost.
Wat is het probleem van ons leven? Dat weten we niet. Het moderne onderwijs geeft nooit onderricht over het werkelijke probleem van het leven. Zij die ontwikkeld zijn en vooruitgang maken in kennis moeten weten wat het probleem van het leven is. Dit probleem staat wel in de Bhagavad-gītā: we moeten altijd de ongemakken van geboorte, dood, ouderdom en ziekte inzien. Helaas schenkt niemand aandacht aan deze problemen. Als iemand ziek is, denkt hij: ‘Niets aan de hand. Ik ga gewoon naar de dokter. Hij geeft me medicijnen en ik zal genezen.’ Maar hij neemt het probleem niet erg serieus. ‘Ik wilde deze ziekte niet. Waarom is er ziekte? Is het niet mogelijk vrij te zijn van ziekte?’ Hij denkt nooit op die manier. Dat komt doordat zijn intelligentie van lage kwaliteit is, als die van een dier. Een dier lijdt, maar het heeft geen verstand. Als een dier naar een slachthuis gebracht wordt en ziet dat het dier voor hem in de rij geslacht wordt, zal het blijven staan waar het staat en tevreden gras eten. Dat is het dierenleven. Het weet niet dat het op zijn beurt geslacht zal worden. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien: in een Kālī-tempel stond een geit klaar om geofferd te worden, terwijl een andere geit vrolijk gras stond te eten.
Yamarāja vroeg eens aan Mahārāja Yudhiṣṭhira: ‘Wat is het wonderbaarlijkst in deze wereld?’ Mahārāja Yudhiṣṭhira antwoordde: ‘Het wonderbaarlijkst is dat hoewel we elk moment kunnen zien dat onze vrienden, vaders en verwanten gestorven zijn, we denken dat wij voorgoed zullen blijven leven.’ We denken geen moment dat we zullen sterven, zoals een dier nooit denkt dat het het volgende moment misschien geslacht zal worden. Het is tevreden met het gras, dat is alles. Het is tevreden met zinsbevrediging en beseft niet dat het ook zal moeten sterven.
Mijn vader is gestorven, mijn moeder is gestorven, hij is gestorven, zij is gestorven. Dus ook ik zal moeten sterven. Wat is er na de dood? Ik weet het niet. Dat is het probleem. Mensen nemen dit probleem niet serieus, maar volgens de Bhagavad-gītā is dat werkelijk onderwijs. Werkelijk onderwijs is onderzoeken waarom de dood toch komt, ook al willen we niet sterven. Dat is werkelijk onderzoek. We willen niet bejaard worden. Maar waarom dringt ouderdom zich aan ons op? We hebben vele problemen, maar dit is het probleem waar het allemaal om draait.
Om dit probleem op te lossen, schrijft Heer Caitanya Mahāprabhu het chanten van Hare Kṛṣṇa voor. Zodra ons hart gezuiverd is door het chanten van deze Hare Kṛṣṇa-mantra, is de laaiende brand van het materiële bestaan geblust. Hoe wordt dit vuur geblust? Wanneer we ons hart zuiveren, zullen we beseffen dat we niet thuishoren in de materiële wereld. Omdat mensen zich identificeren met de materiële wereld, denken ze dat ze Indiër, Engelsman of iets anders zijn. Maar als iemand de Hare Kṛṣṇa-mantra chant, beseft hij dat hij dit materiële lichaam niet is. ‘Ik hoor niet thuis in dit materiële lichaam of de materiële wereld. Ik ben een ziel, een integrerend deeltje van de Allerhoogste. Ik ben eeuwig met Hem verbonden en ik heb niets te maken met de materiële wereld.’ Dat noemen we bevrijding of kennis. Als ik niets met de materiële wereld te maken heb, ben ik bevrijd. Die kennis wordt ook brahma-bhūta genoemd.
Iemand zonder dit inzicht heeft geen plicht te volbrengen. Omdat we ons bestaan met de materiële wereld identificeren, hebben we nu zo veel plichten. In het Śrīmad-Bhāgavatam staat dat we zo veel plichten en schulden hebben zolang er nog geen zelfrealisatie is. We staan bij de halfgoden in het krijt. De halfgoden zijn niet fictief. Ze zijn echt. Er zijn halfgoden die de zon, maan en lucht besturen. Zoals er directieleden van overheidsdepartementen zijn, zo is er voor het verwarmingsdepartement de zonnegod, voor het luchtdepartement Vāyu; op dezelfde manier zijn er andere departementale halfgoden. In de Veda’s worden ze beschreven als besturende godheden, daarom mogen we ze niet veronachtzamen. Er zijn grote wijzen en filosofen die ons deze kennis hebben gegeven en ook bij hen staan we in het krijt. Kortom, vanaf het moment dat we geboren worden, staan we bij zo veel levende wezens in het krijt, dat het onmogelijk is al deze schulden te vereffenen. Daarom beveelt de Vedische literatuur ons aan onze toevlucht te nemen bij de lotusvoeten van Kṛṣṇa. Kṛṣṇa zegt ook: ‘Als iemand zijn toevlucht bij Mij neemt, hoeft hij bij niemand anders zijn heil te zoeken.’
Daarom nemen Kṛṣṇa-bewuste toegewijden hun toevlucht bij Kṛṣṇa, en dat begint met horen en chanten. Śravaṇaṁkīrtanaṁ viṣṇoḥ. Ons nederig en vurig verzoek aan iedereen is daarom zo goed te zijn dit chanten te aanvaarden. Vijfhonderd jaar geleden heeft Heer Caitanya deze beweging voor Kṛṣṇa-bewustzijn in Bengalen geïntroduceerd, en nu zijn er in heel India, en vooral in Bengalen, miljoenen volgelingen van Caitanya Mahāprabhu. Deze beweging begint nu in de westerse landen, dus probeer haar goed te begrijpen. Wij bekritiseren geen andere religies. Vat het niet zo op. We hebben het recht niet andere religieuze methoden te bekritiseren. Kṛṣṇa-bewustzijn geeft de mensen de meest verheven religie: liefde voor God. Dat is alles. We onderwijzen hoe je liefde voor God kunt ontwikkelen. Iedereen is al vol liefde, maar die liefde is misplaatst. We houden van deze jongen of van dit meisje of van dit land of van die gemeenschap of zelfs van katten en honden, maar we zijn niet voldaan. Daarom moeten we onze liefde op God richten. Als iemand zijn liefde op God richt, zal hij gelukkig zijn.
Denk niet dat deze Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn een nieuw soort religie is. Waar is de religie die God niet erkent? We kunnen God ‘Allah’, ‘Kṛṣṇa’ of nog anders noemen, maar welke religie erkent God niet? Wij onderwijzen dat we gewoon moeten proberen God lief te hebben. We voelen ons aangetrokken tot zo veel dingen, maar als onze liefde op God gericht is, zullen we gelukkig zijn. We hoeven van niets anders te houden; al het andere is erbij inbegrepen. Probeer gewoon van God te houden. Probeer niet van bomen, planten of insecten te houden. Dat zal nooit voldoening schenken. Leer God lief te hebben. Dat is de missie van Caitanya Mahāprabhu, dat is onze missie.
De Hare Kṛṣṇa-mantra
Hoewel ‘Hare Kṛṣṇa’ een begrip is geworden, weet bijna niemand wat het betekent. Is het enkel een zich herhalende spreuk, bedoeld om de beoefenaars ervan te hypnotiseren? Is het een vorm van escapisme? Of is het een authentieke meditatiemethode, die daadwerkelijk een hoger bewustzijn kan teweegbrengen? In dit korte betoog, dat eind 1966 op zijn eerste langspeelplaat werd opgenomen, legt Śrīla Prabhupāda de diepere betekenis van de Hare Kṛṣṇa-mantra uit.
Het transcendentale geluid dat ontstaat wanneer we Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare chanten, is de sublieme methode waarmee we ons transcendentale bewustzijn kunnen laten herleven. Als levende, spirituele zielen zijn we allemaal van oorsprong Kṛṣṇa-bewust, maar door onze omgang met materie sinds onheuglijke tijden is ons bewustzijn verontreinigd geraakt. De materiële atmosfeer waarin we nu leven wordt māyā, illusie, genoemd. Māyā betekent ‘dat wat niet is’. Wat is die illusie? De illusie is dat we allemaal proberen de baas te spelen over de materiële natuur, terwijl we ons in werkelijkheid in de greep van haar strenge wetten bevinden. Als een dienaar op een gekunstelde manier zijn almachtige meester probeert te imiteren, zeggen we dat hij in illusie is. We proberen de rijkdommen van de materiële natuur uit te buiten, maar in werkelijkheid raken we steeds meer verstrikt in haar complexiteit. Hoe meer we ons inspannen de natuur naar onze hand te zetten, hoe meer we van haar afhankelijk worden. Deze strijd met de materiële natuur kan onmiddellijk beëindigd worden als we opnieuw ons eeuwige Kṛṣṇa-bewustzijn opwekken.
Het chanten van Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare is de transcendentale methode om ons oorspronkelijke, zuivere bewustzijn weer op te wekken. Door het chanten reinigen we ons hart van alle misvattingen. De oorzaak van dit soort misvattingen is het valse besef dat wij de heerser zijn van alles wat binnen ons bereik ligt.
Kṛṣṇa-bewustzijn is niet iets kunstmatigs dat we onze geest opleggen. Nee, het is de oorspronkelijke, natuurlijke energie van het levend wezen. Als we het transcendentale geluid horen, wordt dat bewustzijn weer opgewekt. Deze uiterst eenvoudige meditatietechniek wordt speciaal aanbevolen voor deze tijd. Door deze mahā-mantra — het ‘grote gebed voor bevrijding’ — te chanten, kunnen we persoonlijk de transcendentale vreugde ervaren die van het spirituele niveau tot ons komt. Zolang we blijven denken dat we ons lichaam zijn, houden we ons, net als dieren, bezig met zinsbevrediging. Als we iets boven dit dierlijke niveau van zinsbevrediging verheven raken, dan wijden we ons aan theoretische speculatie om uit de gevangenschap van de materie bevrijd te raken. Wanneer we over voldoende intelligentie beschikken en ons op een iets hoger niveau dan het speculatieve bevinden, dan proberen we te ontdekken wat de oorzaak van alle oorzaken is, zowel intern als extern. En als we werkelijk tot spiritueel inzicht komen en we de fasen van de zintuigen, geest en intelligentie achter ons hebben gelaten, dan bevinden we ons op het transcendentale niveau.
Het chanten van de Hare Kṛṣṇa-mantra behoort tot de transcendentale sfeer. Dit geluid gaat voorbij aan alle lagere bewustzijnsniveaus, namelijk het zintuiglijke, mentale en het intellectuele niveau. Het is dus niet nodig de taal van de mantra te kennen en evenmin hoeven we over de mantra te speculeren of te proberen hem intellectueel te begrijpen. Het chanten van de mahā-mantra gaat vanzelf en komt van het spirituele niveau; daarom kan iedereen er zonder voorafgaande kwalificaties aan deelnemen. Als we verder gevorderd raken, wordt er natuurlijk van ons verwacht dat we bepaalde overtredingen, waaraan we ons in het begin schuldig maakten, niet meer begaan, omdat we tegen die tijd een dieper spiritueel inzicht hebben gekregen.
Er zijn acht symptomen van transcendentale extase, die we in het begin natuurlijk niet allemaal zullen ervaren. Het zijn: (1) sprakeloosheid, (2) transpireren, (3) het overeind staan van het haar, (4) stemverandering, (5) beven, (6) bleek worden, (7) in vervoering huilen en (8) diepe meditatie. Maar het is een feit dat chanten ons onmiddellijk naar het spirituele niveau brengt, niet en het eerste symptoom hiervan is, dat we tijdens het chanten van de mantra de neiging voelen opkomen om te gaan dansen. We kennen het verschijnsel uit eigen ervaring. Zelfs een kind kan meezingen en dansen. Voor wie te veel verstrikt is in het materiële leven duurt het wat langer, maar ook hij kan het spiritueel niveau heel snel bereiken. Als de mahā-mantra door een zuivere toegewijde van de Heer vol liefde wordt gechant, laat hij een heel sterke indruk na op degene die hem hoort. Daarom moeten we het chanten horen uit de mond van een zuivere toegewijde — dan heeft het onmiddellijk effect. Het chanten van niet-toegewijden moet zoveel mogelijk vermeden worden; melk die door de mond van een slang is aangeraakt, is gif voor degene die haar drinkt.
Met het woord Harā wordt de energie van de Heer aangesproken, en de woorden Kṛṣṇa en Rāma zijn namen van de Heer Zelf. Zowel Kṛṣṇa als Rāma betekent ‘allerhoogste vreugde’, en Harā (Hare in de aanspreekvorm) is de allerhoogste vreugde-energie van de Heer. De allerhoogste vreugde-energie van de Heer helpt ons om bij de Heer te komen.
De materiële energie (māyā) is ook een van de talrijke energieën van de Heer. En ook wij, de levende wezens, zijn een energie van de Heer: de tussenenergie. De levende wezens worden beschreven als een energie die hoger is dan de materiële energie. Als de hogere tussenenergie in contact komt met de lagere energie, ontstaat er een tegenstrijdige situatie. Maar als deze tussenenergie in contact komt met de hogere energie, Harā, dan herbeleeft het levend wezen zijn normale toestand van geluk.
Deze drie woorden — Harā, Kṛṣṇa en Rāma — zijn de transcendentale zaden van de mahā-mantra. Het chanten is een spirituele aanroeping van de Heer en Zijn energie om de geconditioneerde ziel te beschermen. Het chanten is precies als het huilen van een kind om zijn moeder. Moeder Harā helpt de toegewijde de genade van de vader, de Heer, te krijgen, en de Heer openbaart Zich aan de toegewijde die deze mantra met een oprecht hart chant.
In deze tijd van strijd en schijnheiligheid bestaat er geen methode van spirituele bewustwording die zo doeltreffend is als het chanten van de mahā-mantra: Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare.
Kṛṣṇa-bewustzijn: yoga voor de moderne tijd
Tegenwoordig zien we dat yoga in talloze cursussen en boeken wordt aanbevolen als een methode om gezond te worden, gewicht te verliezen, mentale macht over anderen te ontwikkelen, geld te verdienen of het seksuele vermogen te verhogen. Maar werkelijke yoga is heel anders. Hier onthult Śrīla Prabhupāda enkele oude geheimen over werkelijke yoga.
ceto-darpaṇa-mārjanaṁ bhava-mahā-dāvāgni-nirvāpaṇaṁ
śreyaḥ-kairava-candrikā-vitaraṇaṁ vidyā-vadhū-jīvanam
ānandāmbudhi-vardhanaṁ prati-padaṁ pūrṇāmṛtāsvādanaṁ
sarvātma-snapanaṁ paraṁ vijayate śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtanam
Alle eer aan de saṅkīrtana-beweging. Paraṁ vijayate śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtanam. Vijfhonderd jaar geleden introduceerde Heer Caitanya Mahāprabhu op zestienjarige leeftijd deze saṅkīrtana-beweging in Navadvīpa, India. Het was niet zo dat Hij een of ander religieus stelsel verzon zoals er tegenwoordig zo veel religieuze stelsels verzonnen worden. Religie kan eigenlijk niet verzonnen worden. Dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam. Religie betekent de voorschriften van God, de wetten van God. Zonder gehoorzaamheid aan de wetten van de staat kunnen we beslist niet leven. Op dezelfde manier kunnen we niet leven zonder de wetten van God te gehoorzamen. In de Bhagavad-gītā (4.7) zegt de Heer dat als er afwijkingen zijn in de beoefening van religie (yadā yadā hi dharmasya glānir bhavati bhārata) en irreligieuze activiteiten overheersen (abhyutthānam adharmasya), Hij (Kṛṣṇa) op dat moment verschijnt (tadātmānaṁ sṛjāmy aham). In de materiële wereld treft men dit principe ook aan, want elke keer als de staatswetten overtreden worden, komen bepaalde staatsofficieren of politieagenten om orde op zaken te stellen.
Heer Caitanya Mahāprabhu werd door de Gosvāmī’s vereerd. Er waren zes Gosvāmī’s: Rūpa Gosvāmī, Sanātana Gosvāmī, Raghunātha Bhaṭṭa Gosvāmī, Jiva Gosvāmī, Gopāla Bhaṭṭa Gosvāmī en Śrī Raghunātha dāsa Gosvāmī. Goheeft drie betekenissen, namelijk: ‘land’, ‘koe’ en ‘zintuigen’. Svāmī betekent ‘meester’. Gosvāmī betekent dus dat ze meesters over hun zintuigen waren. Wanneer iemand Gosvāmī of meester over de zintuigen wordt, kan hij vooruitgang maken in het spiritueel leven. Dat is de werkelijke betekenis van svāmī. Svāmī betekent dat hij niet de dienaar van de zintuigen is, maar hun meester.
Van deze zes Gosvāmī’s was Rūpa Gosvāmī de leider en hij heeft een mooi vers ter ere van Heer Caitanya Mahāprabhu geschreven. Hij zei:
anarpita-carīṁ cirāt karuṇayāvatīrṇaḥ kalau
samarpayitum unnatojjvala-rasāṁ sva-bhakti-śriyam
hariḥ puraṭa-sundara-dyuti-kadamba-sandīpitaḥ
sadā hṛdaya-kandare sphuratu vaḥ śacī-nandanaḥ
(Caitanya-caritāmṛta, Ādi-līlā 14)
Met kalau wordt dit tijdperk bedoeld. Dit tijdperk van Kali, het IJzeren Tijdperk, is sterk verontreinigd en het is een tijd van strijd en onenigheid. Rūpa Gosvāmī zegt: ‘In dit tijdperk van Kali, waarin overal onenigheid en strijd is, bent U neergedaald om de hoogste liefde voor God te geven.’ Samarpayitum unnatojjvala-rasāṁ: ‘En niet alleen de allerhoogste, maar een briljante rasa of transcendentale gemoedstoestand.’ Puraṭa-sundara-dyuti: ‘Uw lichaamskleur is als goud, als de schittering van goud. U bent zo goedaardig, dat ik iedereen zegen dat deze gedaante van de Heer, Heer Caitanya Mahāprabhu, eeuwig in hun hart zal blijven dansen.’ [De Gosvāmī’s kunnen zegenen, omdat ze meesters over hun zintuigen zijn.]
Toen Rūpa Gosvāmī in Prayāga voor het eerst Heer Caitanya Mahāprabhu ontmoette, was Heer Caitanya op straat aan het dansen en chanten: ‘Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa.’ Ook toen bood Rūpa Gosvāmī een gebed aan. Namo mahā-vadānyāya kṛṣṇa-prema-pradāya te: ‘U bent de meest vrijgevige incarnatie, want U deelt liefde voor God uit.’ Kṛṣṇa-prema-pradāya te / kṛṣṇāya kṛṣṇa-caitanya-nāmne gaura-tviṣe namaḥ: ‘U bent Kṛṣṇa Zelf, want als U niet Kṛṣṇa was, zou U geen kṛṣṇa-premā, liefde voor God, kunnen uitdelen, want liefde voor Kṛṣṇa is niet zo makkelijk te krijgen. Maar aan iedereen deelt U deze liefde in overvloed uit.’
Op deze manier werd de saṅkīrtana-beweging in Navadvipa (Bengalen, India) ingeluid. In die zin zijn de Bengali’s erg fortuinlijk, omdat Heer Caitanya deze beweging in hun land begon. Hij voorspelde:
pṛthivīte āche yata nagarādi grāma
sarvatra pracāra haibe mora nāma
‘In alle dorpen en steden over de hele wereld — overal — zal deze saṅkīrtana-beweging gepredikt worden.’ Dat is Zijn voorspelling.
Door de genade van Heer Caitanya is deze beweging nu ook in de westerse landen geïntroduceerd. En allereerst in New York. Onze saṅkīrtana-beweging werd eerst in New York ingevoerd, in 1966. In die tijd kwam ik om deze Hare Kṛṣṇa-mantra op Tompkins Square te chanten. Ik chantte daar drie uur lang met een kleine mṛdaṅga (trommel) en deze Amerikaanse jongens kwamen samen en deden geleidelijk aan mee, en zo nam de beweging toe. Het begon in een winkelruimte in New York, 26 Second Avenue, waarna we centra openden in San Francisco, Montreal, Boston, Los Angeles, Buffalo en Columbus. Nu [1970] hebben we vierentwintig centra, waaronder één in Londen en één in Hamburg. In Londen zijn het allemaal Amerikaanse jongens en meisjes, en ze prediken. Het zijn geen sannyāsī’s, vedantisten, hindoes of Indiërs, maar ze hebben deze beweging erg serieus genomen. Zelfs in de London Times stond een artikel met de kop: ‘Kṛṣṇa-gezang verrast Londen.’ We hebben nu veel leden in de gemeenschap. Al mijn discipelen, in dit land tenminste, zijn Europeanen en Amerikanen. Ze chanten, dansen en verspreiden ons tijdschrift Back to Godhead. We hebben nu veel boeken uitgegeven: het Śrīmad-Bhāgavatam, de Bhagavad-gītā zoals ze is, Teachings of Lord Caitanya, en Śrī Īśopaniṣad. Deze gemeenschap is niet sentimenteel. Denk niet dat deze jongens vanuit een of ander religieus sentiment of fanatisme dansen. Nee. We hebben de hoogste filosofische en theologische achtergrond.
Laten we Caitanya Mahāprabhu eens als voorbeeld nemen. Tijdens Zijn predikwerk ging Hij naar Benares, het centrum van de māyāvādī-sannyāsī’s. De volgelingen van Śaṅkarācārya bevinden zich voornamelijk in Benares. Toen Caitanya Mahāprabhu daar was, zong en danste hij voortdurend. Sommige mensen konden dat bijzonder waarderen en zo werd Hij snel bekend. Een prominente sannyāsī, Prakāśānanda Sarasvatī, leider van vele duizenden māyāvādī-sannyāsī’s, werd ingelicht: ‘Er is een jonge sannyāsī uit Bengalen aangekomen. Hij zingt en danst heel mooi.’ Maar Prakāśānanda Sarasvatī was een groot vedantist en het idee stond hem niet aan. Hij zei: ‘Dan is Hij een nep-sannyāsī. Hij zingt en danst — dat is niets voor een sannyāsī. Een sannyāsī moet voortdurend filosofie en vedanta bestuderen.’
Een van de toegewijden stelde de opmerkingen van Prakāśānanda Sarasvatī niet op prijs en toen hij terug kwam, lichtte hij Heer Caitanya in dat Hij bekritiseerd werd. De toegewijde organiseerde een bijeenkomst van alle sannyāsī’s en er vond een discussie over de vedānta-filosofie plaats tussen Prakāśānanda Sarasvatī en Heer Caitanya Mahāprabhu. Deze beschrijvingen en filosofische discussies staan vermeld in onze Teachings of Lord Caitanya. Het is opmerkelijk dat zowel Prakāśānanda zelf als zijn discipelen allemaal vaiṣṇava’s werden.
Caitanya Mahāprabhu had ook een lange discussie met Sārvabhauma Bhaṭṭācārya, een māyāvādī of impersonalist, die op dat moment de grootste logicus was, en ook hij werd bekeerd. De beweging van Caitanya Mahāprabhu is dus niet alleen maar sentimentalisme. Voor wie deze saṅkīrtana-beweging met behulp van filosofie en logica wil begrijpen, is er een heel rijke achtergrond. Er is ruim gelegenheid voor zulke studie, omdat deze beweging op wetenschap en op het gezag van de Veda’s is gebaseerd. Maar het is allemaal vereenvoudigd. Dat is het mooie van deze beweging. Of iemand nu een groot geleerde is of een filosoof of een kind, hij kan zonder enig probleem deelnemen. Andere stelsels van zelfrealisatie, de jñāna-methode of de yogamethode, worden ook erkend, maar in dit tijdperk het is onmogelijk om ze te beoefenen. Dat is het oordeel van de Veda’s:
kṛte yad dhyāyato viṣṇuṁ
tretāyāṁ yajato makhaiḥ
dvāpare paricaryāyāṁ
kalau tad dhari-kīrtanāt
(Śrīmad-Bhāgavatam 12.3.52)
In het Satya-yuga, het Gouden Tijdperk, was het mogelijk om de meditatiemethode te beoefenen. Zo mediteerde Vālmīki Muni zestigduizend jaar om volmaaktheid te bereiken. Maar hoe lang leven wij? Daarnaast moet je voor de meditatiemethode, zoals die beschreven is in de Bhagavad-gītā, zorgvuldig een afgezonderde plaats uitzoeken, de methode in eenzaamheid beoefenen, in een onbeweeglijke houding zitten, volkomen celibatair leven, enz. Er zijn veel regels en bepalingen. Meditatie volgens aṣṭāṅga-yoga is dus niet mogelijk. Als je tevreden bent met imitatie, dan is dat wat anders, maar als je volmaaktheid wilt bereiken, moet je alle acht stadia van aṣṭāṅga-yoga doorlopen. Als je dat niet kan, is het tijdverspilling.
Wat is het uiteindelijke doel van meditatie of de yogamethode? Het doel en onderwerp van alle yogamethoden is contact met de Allerhoogste, de Superziel, de Allerhoogste Heer. Op dezelfde manier heeft filosofisch onderzoek, de jñāna-methode, tot doel het Allerhoogste Brahman te begrijpen. Dit zijn ongetwijfeld erkende methoden, maar volgens gezaghebbende beschrijvingen zijn ze niet praktisch in dit IJzeren Tijdperk van Kali. Daarom moeten we ons toeleggen op deze methode van hari-kīrtana. Die kan iedereen zonder voorafgaande kwalificatie beoefenen. Je hoeft er de vedānta-filosofie niet voor te bestuderen. Hierover ging het gesprek tussen Heer Caitanya en Prakāśānanda Sarasvatī.
Toen Heer Caitanya en Prakāśānanda Sarasvatī de vedānta-filosofie grondig besproken hadden, vroeg Prakāśānanda Sarasvatī eerst aan Caitanya Mahāprabhu: ‘Ik heb vernomen dat U in Uw jeugd een groot geleerde was. [Heer Caitanya was inderdaad een groot geleerde. Hij werd Nimāi Paṇḍita genoemd en op zestienjarige leeftijd versloeg Hij Keśava Kāśmīrī, een groot geleerde uit Kashmir.] Ik heb ook vernomen dat U een groot Sanskriet-geleerde bent en vooral een groot geleerde in de logica. U bent ook geboren in een familie van brāhmaṇa’s en nu bent U een sannyāsī. Hoe komt het dat U zingt en danst en niet het Vedānta-sūtra leest?’ Dit was de eerste vraag van Prakāśānanda Sarasvatī en Heer Caitanya antwoordde: ‘De reden is de volgende. Toen Ik door Mijn spiritueel leraar werd ingewijd, vertelde hij Me dat Ik een uitgesproken dwaas ben. “Discussieer niet over vedanta”, zei hij tegen Me. “Je zult er gewoon je tijd mee verspillen. Leg je enkel en alleen toe op dit chanten van Hare Kṛṣṇa. Dan zul je succesvol zijn.”’ Dat was zijn antwoord.
Caitanya Mahāprabhu was natuurlijk geen dwaas en de ceto-darpaṇa-mārjanam: door te chanten zal alle vuiligheid uit het hart worden gewassen. Chant. Het kost niets en er is geen verlies. Al na een week chanten kun je waarnemen hoeveel je in spirituele kennis bent vooruitgegaan.
Door te chanten trekken we veel studenten aan, ze begrijpen de hele filosofie en raken gezuiverd. Deze Gemeenschap begon pas vier jaar geleden, in 1966, en we hebben al zo veel centra. De Amerikaanse jongens en meisjes nemen het heel serieus en zijn gelukkig. Vraag het ze maar. Ceto-darpaṇa-mārjanam. Ze wassen de vuiligheid uit het hart, gewoon door Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare te chanten.
Het volgende punt is bhava-mahā-dāvāgni-nirvāpaṇam: zodra het hart van alle vuiligheid gereinigd is, zijn alle problemen van het materiële bestaan onmiddellijk opgelost. Deze wereld wordt vergeleken met dāvāgni, een laaiende bosbrand. In dit materiële bestaan wil niemand ellende, maar ellende dringt zich aan ons op. Dat is de wet van de materiële natuur. Niemand wil brand, maar waar we ook heengaan, de brandweer is altijd actief. Zo zijn er veel dingen die niemand wil. Niemand wil de dood, maar toch is de dood er; niemand wil ziekte, maar toch is er ziekte; niemand wil ouderdom, maar toch is er ouderdom. Deze dingen zijn er, tegen onze wil, tegen ons verlangen in.
We moeten daarom nadenken over de toestand van dit materiële bestaan. Dit menselijke leven is bedoeld om tot begrip te komen, niet om een waardevol leven te verspillen door als dieren te eten, slapen, paren en verdedigen. Dat is geen vooruitgang van de samenleving. In het Bhāgavatam (5.5.1) staat dat dit lichaam niet bedoeld is voor hard werk voor zinsbevrediging.
nāyaṁ deho deha-bhājāṁ nṛ-loke
kaṣṭān kāmān arhate viḍ-bhujāṁ ye
(Śrīmad-Bhāgavatam 5.5.1)
Hard werken en zichzelf tevredenstellen met zinsbevrediging is wat varkens doen, niet mensen. De mens moet tapasya leren. Vooral in India hebben zo veel grote wijzen, zo veel grote vorsten, en zo veel brahmacārī’s en sannyāsī’s hun leven doorgebracht in tapasya om niet nog dieper in slaap te vallen. Heer Boeddha was een prins die alles opgaf en zichzelf toelegde op tapasya. Dat is leven. Toen Koning Bhārata, onder wiens naam India bekend stond als Bhārata-varṣa, vierentwintig jaar oud was, onthechtte hij zich van zijn koninkrijk, zijn jonge vrouw en zijn jonge kinderen en vertrok om tapasya te beoefenen. Toen Heer Caitanya Mahāprabhu pas vierentwintig jaar oud was, onthechte Hij Zich van Zijn jonge vrouw, Zijn moeder, alles. Er zijn veel voorbeelden. India is het land van tapasya, maar we zijn dat vergeten. Nu speelt technologie de hoofdrol in het land. Het is verbazingwekkend dat India nu niet langer deze tapasya overdraagt, omdat India eigenlijk het land is van dharma: dharma-kṣetre kuru-kṣetre.
Maar dit gebeurt niet alleen in India — in dit IJzeren Tijdperk is overal alles gedegradeerd. Gedegradeerd in dit opzicht: prāyeṇālpāyuṣaḥ sabhya kalāv asmin yuge janāḥ (Śrīmad-Bhāgavatam 1.1.10). In dit tijdperk van Kali is de levensduur afgenomen, de mensen zijn niet gemotiveerd om zelfrealisatie te begrijpen van en als ze dat wel zijn, worden ze voortdurend misleid door zo veel bedriegers. Het tijdperk is bijzonder verdorven. Daarom is de methode van Caitanya Mahāprabhu — het chanten van Hare Kṛṣṇa — de beste en eenvoudigste.
harer nāma harer nāma
harer nāmaiva kevalam
kalau nāsty eva nāsty eva
nāsty eva gatir anyathā
‘In dit tijdperk van Kali is er geen andere religie dan het verheerlijken van de Heer door Zijn heilige naam te chanten en dat is het gebod van alle geopenbaarde heilige teksten. Er is geen andere manier, er is geen andere manier, er is geen andere manier.’ Dit vers komt uit de Bṛhan-nāradīya Purāṇa: harer nāma harer nāma harer nāmaiva kevalam. Chant eenvoudig Hare Kṛṣṇa. Er is geen alternatief: kalau nāsty eva nāsty eva nāsty eva gatir anyathā. In dit tijdperk, Kali, is er geen alternatief voor zelfrealisatie. Daarom moeten we ons erop toeleggen.
Er is een ander gelijksoortig vers in het Śrīmad-Bhāgavatam. In het derde hoofdstuk van het twaalfde canto werd Parīkṣit Mahārāja door Śukadeva Gosvāmī ingelicht over de slechte eigenschappen van dit tijdperk, en tegenwoordig zijn alle symptomen van dit tijdperk van Kali zichtbaar. Maar in de conclusie zegt Śukadeva Gosvāmī: kaler doṣa-nidhe rājann asti hy eko mahān guṇaḥ — ‘O koning, dit tijdperk, Kali, is vol slechte eigenschappen, maar er is één gunstige uitkomst.’ Wat is die uitkomst? Kīrtanād eva kṛṣṇasya mukta-saṅgaḥ paraṁ vrajet: ‘Door deze Hare Kṛṣṇa-mantra te chanten kan men bevrijd worden en teruggaan naar God.’
Dit is praktisch en geautoriseerd, en we kunnen zelf waarnemen hoe we vooruitgang maken door te chanten. Deze Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn is niets nieuws, iets wat we geïntroduceerd of verzonnen hebben. Ze is gebaseerd op de Vedische principes en geautoriseerd door ācārya’s als Caitanya Mahāprabhu. De methode is ook bijzonder eenvoudig en er is geen verlies. We rekenen niets aan, we vragen geen inschrijfgeld, we geven de mensen niet een of andere geheime mantra, en we beloven ze ook niet dat ze binnen zes maanden God zullen worden. Nee. Dit is voor iedereen — kinderen, vrouwen, meisjes, jongens, oudere mensen — iedereen kan chanten en de resultaten waarnemen.
Om dit doel te vergemakkelijken vestigen we niet alleen New Vṛndāvana, ons landbouwproject in West-Virginia, maar ook andere spirituele leefgemeenschappen, zoals New Navadvīpa en New Jagannātha Purī. We zijn al begonnen met New Jagannātha Purī in San Francisco en het Ratha-yātrā festival vindt er al plaats. Dit jaar zal er ook in Londen een grote Ratha-yātrā-ceremonie plaatsvinden. Er zullen drie karren zijn, voor Jagannātha, Subhadrā en Balarāma, en ze zullen naar de Theems gebracht worden. Amerika heeft New England en New York ingevoerd, dus waarom geen New Vṛndāvana? We moeten vooral New Vṛndāvana vestigen, omdat Heer Caitanya het volgende aanraadde: ārādhyo bhagavān vrajeśa-tanayas tad-dhāma vṛndāvanam — ‘Kṛṣṇa, de zoon van Nanda Mahārāja, in het Vṛndāvana-dhāma van Vrajabhūmi, is de allerhoogste vererenswaardige Godheid en Zijn plaats Vṛndāvana is ook vererenswaardig.’
De westerse jongens en meisjes leggen zich toe op het Kṛṣṇa-bewustzijn en moeten een plaats hebben als Vṛndāvana. Swami Kīrtanānanda, die twee jaar geleden met mij naar India ging, weet hoe Vṛndāvana is, dus ik heb hem de opdracht gegeven om ten minste zeven tempels te bouwen. In Vṛndāvana zijn er vijfduizend tempels van Rādhā-Kṛṣṇa, maar zeven daarvan, gevestigd door de Gosvāmī’s, zijn het belangrijkst. Ons programma is om in New Vṛndāvana te wonen, afhankelijk te zijn van landbouw en koeien als een economische oplossing en verder vredig Kṛṣṇa-bewustzijn te beoefenen, Hare Kṛṣṇa te chanten — dat is het programma van Vṛndāvana. Yuktāhāra-vihārasya... yogo bhavati duḥkha-hā [‘Wie gematigd is in eten, slapen, ontspanning en werk, kan door het beoefenen van yoga alle materiële pijn verlichten’] (Bhagavad-gītā 6.17). Deze menselijke levensvorm is er niet voor bedoeld om onnatuurlijke behoeften te laten toenemen. We moeten tevreden zijn met het bijeenhouden van lichaam en ziel. En in de resterende tijd moeten we ons Kṛṣṇa-bewustzijn versterken, zodat we na het verlaten van dit lichaam geen ander materieel lichaam hoeven aan te nemen, maar in staat zullen zijn terug te gaan, terug naar God. Dat moet het motto van het mensenleven zijn.
Materieel leven betekent eten, slapen, paren en verdedigen, maar spiritueel leven houdt meer in. Dat is ook het verschil tussen dierenleven en mensenleven. Het dierenleven bestaat uit eten, slapen, paren en verdedigen. Een hond eet en een mens eet ook. Een mens slaapt en een hond slaapt ook. Een mens heeft een seksleven en een hond heeft ook een seksleven. Een hond verdedigt zich op zijn eigen manier en ook een mens verdedigt zich op zijn eigen manier, misschien met atoombommen. Mensen en dieren hebben deze vier principes gemeenschappelijk en vooruitgang in deze vier principes is geen menselijke beschaving, maar een dierlijke.
Menselijke beschaving betekent athāto brahma jijñāsā. In het Vedānta-sūtra is het eerste aforisme athāto brahma jijñāsā: ‘Nu is het tijd voor navraag naar Brahman.’ Dat is menselijk leven. Zolang iemand geen spiritueel onderzoek verricht, jijñāsuḥ śreya uttamam, is hij een dier, omdat hij in overeenstemming met deze vier principes leeft en verder niets. Hij moet onderzoeken wat hij is, waarom hij in deze ellende van geboorte, dood, ouderdom en ziekte is geplaatst en zich afvragen of er een remedie is. Deze zaken moeten onderzocht worden. Dat is menselijk leven; dat is spiritueel leven.
Spiritueel leven betekent menselijk leven, en materieel leven betekent dierlijk leven. Dat is alles. We moeten de aanpassingen maken die worden aanbevolen in de Bhagavad-gītā. Yuktāhāra-vihārasya. Het is niet zo dat ik niet meer zal eten, omdat ik me met spiritualiteit bezig hou. Maar mijn eten moet aangepast worden. De Bhagavad-gītābeschrijft welk voedsel eersteklas is, in goedheid, welk voedsel in hartstocht is en welk voedsel derdeklas is, in onwetendheid. We moeten onszelf naar het sattvische niveau (goedheid) van menselijke beschaving verheffen en dan ons transcendentale bewustzijn, Kṛṣṇa-bewustzijn, laten herleven. Alles is te vinden in de śāstra’s. Helaas raadplegen we ze niet.
evaṁ prasanna-manaso
bhagavad-bhakti-yogataḥ
bhagavat-tattva-vijñānaṁ
mukta-saṅgasya jāyate
(Śrīmad-Bhāgavatam 1.2.20)
Behalve als je bevrijd bent uit de greep van deze drie hoedanigheden van de materiële natuur, kun je God niet begrijpen. Prasanna-manasaḥ. Je moet een Brahman-gerealiseerde ziel zijn. Brahma-bhūtaḥ prasannātmā na śocati na kāṅkṣati [‘Wie zich zo op een transcendentaal niveau bevindt, kent onmiddellijk het Allerhoogste Brahman en wordt volkomen vreugdevol. Hij treurt nooit en verlangt nergens naar’] (Bhagavad-gītā 18.54).
Deze geboden zijn er en daarom moeten we ons voordeel doen met deze śāstra’s en dan prediken. Dat is de verantwoordelijkheid van intelligente mensen. De meeste mensen weten dat God groot is, maar ze weten niet hoe groot God eigenlijk is. Maar dat kunnen we te weten komen uit de Vedische literatuur. En dat is onze plicht in dit IJzeren Tijdperk: hari-kīrtana, paraṁ vijayate śrī-kṛṣṇa-saṅkīrtanam — verheerlijking van de Allerhoogste.
Het doel van meditatie
Kan meditatie onze alledaagse problemen oplossen? Is er leven na de dood? Kunnen drugs ons helpen zelfrealisatie te bereiken? Tijdens een bezoek aan Zuid-Afrika beantwoordde Śrīla Prabhupāda deze en andere vragen van Bill Faill, een interviewer van de Durban Natal Mercury.
Śrīla Prabhupāda: Kṛṣṇa is een naam van God die ‘alaantrekkelijk’ betekent. Tenzij iemand alaantrekkelijk is, kan hij niet God zijn. Kṛṣṇa-bewustzijn betekent dus godsbewustzijn. We zijn allemaal kleine deeltjes van God, kwalitatief gelijk aan Hem. Onze positie als levende wezens is als die van een klein gouddeeltje in relatie tot een grote hoeveelheid goud.
Mr. Faill: Zijn we zoiets als vonken in een vuur?
Śrīla Prabhupāda: Ja. Zowel het vuur als de vonk zijn vuur, maar de één is groot en de ander is heel klein. Maar in tegenstelling tot de verhouding tussen de vonk en het vuur is onze verhouding met God eeuwig, hoewel we door contact met de materiële energie die relatie nu vergeten zijn. Door die vergeetachtigheid worden we met zo veel problemen geconfronteerd. Als we ons oorspronkelijk godsbewustzijn weer kunnen opwekken, zullen we gelukkig worden. Dat is waar Kṛṣṇa-bewustzijn om draait. Het is de beste methode om ons oorspronkelijk godsbewustzijn te laten herleven. Er zijn verschillende methoden van zelfrealisatie, maar in het huidige tijdperk van Kali zijn mensen erg gedegradeerd en hebben daarom de eenvoudige methode van het Kṛṣṇa-bewustzijn nodig. Nu denken ze dat zogenaamde materiële vooruitgang de oplossing is voor hun problemen, maar dat is niet zo. De werkelijke oplossing is om volledig uit de materiële toestand te komen door Kṛṣṇa-bewust te worden. Omdat God eeuwig is, zijn wij ook eeuwig, maar in de materiële toestand denken we dat we ons lichaam zijn en daarom moeten we herhaaldelijk van lichaam naar lichaam verhuizen. Dit komt door onwetendheid. In werkelijkheid zijn we niet onze lichamen, maar spirituele vonken, integrerende deeltjes van God.
Mr. Faill: Is het lichaam dan alleen maar een voertuig voor de ziel?
Śrīla Prabhupāda: Ja. Het is als een auto. Zoals we in een auto van de ene plaats naar de andere gaan, zo gaan we in de materiële levenstoestand door mentale verwarring van de ene positie naar de andere in een poging zo gelukkig te worden. Maar niets zal ons gelukkig maken, behalve als we komen tot onze werkelijke positie — een integrerend deeltje van God — en inzien dat het onze werkelijke plicht is met Hem om te gaan en alle levende wezens te helpen door met Hem samen te werken. Het niveau van beschaafd mensenleven bereiken we na een lange evolutie door 8 400 000 levenssoorten. Als we geen gebruik maken van dit beschaafde menselijke leven om te begrijpen wie God is, wie wij zijn en wat onze relatie met Hem is, maar in plaats daarvan als katten en honden onze tijd verdoen en rondrennen op zoek naar zinsbevrediging, dan zullen we onze kans missen. De Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn heeft als doel mensen te onderwijzen hoe ze hun volledige voordeel kunnen doen met de menselijke levensvorm door te proberen God en onze verhouding met Hem te begrijpen.
Mr. Faill: Als we niet het maximale uit dit leven halen, krijgen we dan in een volgend leven een tweede kans?
Śrīla Prabhupāda: Ja. In overeenstemming met je verlangens op het moment van de dood, krijg je een ander lichaam. Maar dat lichaam hoeft niet noodzakelijkerwijs een menselijk lichaam te zijn. Zoals ik al heb uitgelegd zijn er 8 400 000 verschillende levensvormen. In overeenstemming met onze mentale toestand op het moment van de dood kunnen we elk van die levensvormen binnengaan. Waar we aan denken op het moment van de dood hangt af van hoe we tijdens ons leven handelen. Zolang we een materialistisch bewustzijn hebben, staan onze handelingen onder het bestuur van de materiële natuur, die zich in drie hoedanigheden manifesteert: goedheid, hartstocht en onwetendheid. Deze hoedanigheden zijn als de drie primaire kleuren geel, rood en blauw. Zoals we door rood, geel en blauw te mengen miljoenen kleuren kunnen maken, zo worden de hoedanigheden van de natuur gemengd om vele levenssoorten voort te brengen.
Om de herhaling van geboorte en dood in verschillende levensvormen te beëindigen, moeten we deze versluiering van de materiële natuur ontstijgen en tot het niveau van zuiver bewustzijn komen. Maar als we de transcendentale wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn niet bestuderen, moeten we op het moment van de dood een ander lichaam aannemen, en dat kan zowel beter als slechter zijn dan ons huidige lichaam. Als we de hoedanigheid goedheid ontwikkelen, worden we naar de hogere planetaire stelsels bevorderd, waar een betere levensstandaard heerst. Als we de hoedanigheid hartstocht ontwikkelen, zullen we op het huidige niveau blijven. Maar als we uit onwetendheid zondige activiteiten begaan en de wetten van de natuur overtreden, zullen we degraderen tot het leven van dieren en planten. Daarna moeten we ons opnieuw tot de menselijke levensvorm ontwikkelen, een proces dat miljoenen jaren kan duren. Een mens moet daarom verantwoordelijk zijn. Hij zou zijn voordeel moeten doen met de zeldzame gelegenheid van de menselijke levensvorm door zijn relatie met God te begrijpen en overeenkomstig te handelen. Dan kan hij loskomen uit de kringloop van geboorte en dood in verschillende levensvormen en kan hij teruggaan naar huis, terug naar God.
Om de herhaling van geboorte en dood in verschillende levensvormen te beëindigen, moeten we deze versluiering van de materiële natuur ontstijgen en tot het niveau van zuiver bewustzijn komen. Maar als we de transcendentale wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn niet bestuderen, moeten we op het moment van de dood een ander lichaam aannemen, en dat kan zowel beter als slechter zijn dan ons huidige lichaam. Als we de hoedanigheid goedheid ontwikkelen, worden we naar de hogere planetaire stelsels bevorderd, waar een betere levensstandaard heerst. Als we de hoedanigheid hartstocht ontwikkelen, zullen we op het huidige niveau blijven. Maar als we uit onwetendheid zondige activiteiten begaan en de wetten van de natuur overtreden, zullen we degraderen tot het leven van dieren en planten. Daarna moeten we ons opnieuw tot de menselijke levensvorm ontwikkelen, een proces dat miljoenen jaren kan duren. Een mens moet daarom verantwoordelijk zijn. Hij zou zijn voordeel moeten doen met de zeldzame gelegenheid van de menselijke levensvorm door zijn relatie met God te begrijpen en overeenkomstig te handelen. Dan kan hij loskomen uit de kringloop van geboorte en dood in verschillende levensvormen en kan hij teruggaan naar huis, terug naar God.
Mr. Faill: Denkt u dat transcendentale meditatie mensen helpt?
Śrīla Prabhupāda: Ze weten niet wat echte meditatie is. Hun meditatie is een schijnvertoning — een andere vorm van oplichterij door zogenaamde swami’s en yogī’s. U vraagt mij of meditatie mensen helpt, maar weet u zelf wat meditatie is?
Mr. Faill: Het tot rust brengen van de geest; proberen in het midden te zitten zonder uit evenwicht te raken.
Śrīla Prabhupāda: En wat is het midden?
Mr. Faill: Dat weet ik niet.
Śrīla Prabhupāda: Iedereen heeft zo veel te zeggen over meditatie, maar niemand weet wat meditatie eigenlijk is. Deze bluffers gebruiken het woord ‘meditatie’, maar ze weten niet wat het werkelijke onderwerp van meditatie is. Ze verzinnen maar wat.
Mr. Faill: Is meditatie niet waardevol in de zin dat het mensen op de juiste manier aan het denken zet?
Śrīla Prabhupāda: Nee. Werkelijke meditatie betekent het bereiken van een zijnstoestand waarin de geest doordrongen is van godsbewustzijn. Maar als je niet weet wat God is, hoe kun je dan mediteren? Daarnaast is de geest van de mens in dit tijdperk zo onrustig dat niemand zich kan concentreren. Ik heb die zogenaamde meditatie gezien; men valt eenvoudigweg in slaap en niet zelden snurkt men zelfs. Helaas presenteren veel bluffers, in de naam van godsbewustzijn of ‘zelfrealisatie’, methoden van meditatie die niet standaard zijn, zonder te verwijzen naar de gezaghebbende boeken van Vedische kennis. Het is een andere vorm van uitbuiting.
Mr. Faill: Wat vindt u van andere leraren, zoals Ouspensky en Gurdjieff? Zij hebben in het verleden een boodschap naar het westen gebracht die met de uwe overeenkomt.
Śrīla Prabhupāda: We zouden de bijzonderheden van hun leer moeten bestuderen om erachter te komen of ze aan de Vedische standaard voldoen. Godsbewustzijn is een wetenschap, net als de geneeskunst of elke andere wetenschap. Het kan niet veranderen alleen maar omdat het door verschillende mensen gesproken wordt. ‘Twee plus twee is vier’ is een wetenschap die overal waar is. Als het door iemand anders gesproken wordt, is het niet opeens ‘twee plus twee is vijf’ of ‘twee plus twee is drie’. Dat is wetenschap.
Mr. Faill: Bent u van mening dat andere mensen de waarheid misschien ook hebben gehad?
Śrīla Prabhupāda: Tenzij ik hun leer in detail bestudeer, is het heel moeilijk te zeggen. Er zijn zo veel bluffers.
Mr. Faill: Die er alleen maar mee bezig zijn voor geld...
Śrīla Prabhupāda: Dat is alles. Ze hebben geen standaardmethode. Daarom presenteren wij de Bhagavad-gītā zoals ze is, zonder eigen interpretatie. Dat is de standaard.
Mr. Faill: Ja, als je dingen mooier gaat maken dan ze werkelijk zijn, verander je ze onvermijdelijk.
Śrīla Prabhupāda: Kṛṣṇa-bewustzijn is geen nieuwe methode. Het is zeer, zeer oud — en de standaard. Het kan niet veranderd worden. Zodra je probeert het te veranderen, gaat de kracht verloren. Deze kracht is als elektriciteit. Als je elektriciteit wilt opwekken, moet je daarvoor de standaardbepalingen volgen: alle negatieve en positieve polen moeten op de juiste manier op elkaar aangesloten zijn. Je kunt de generator niet willekeurig in elkaar zetten en toch nog elektriciteit produceren. Op dezelfde manier is er een standaardmethode waarop we de filosofie van het Krṣṇa-bewustzijn van de juiste autoriteiten vernemen. Als we hun instructies opvolgen, zal de methode werken. Helaas is één van de gevaarlijke ziekten van de hedendaagse mens dat iedereen dingen op eigen gezag wil doen. Niemand wil de standaardmethode volgen. Daarom mislukt alles, zowel spiritueel als materieel.
Mr. Faill: Groeit de Internationale Gemeenschap voor Krishna-bewustzijn?
Śrīla Prabhupāda: O ja, heel snel. Het zal u misschien verbazen dat we tienduizenden boeken verkopen. We hebben ongeveer vijftig boeken uitgegeven en veel bibliothecarissen en hoogleraren weten ze zeer te waarderen, omdat zulke literatuur vroeger niet bestond. Het is een geschenk aan de wereld.
Mr. Faill: Het lijkt alsof Kṛṣṇa-bewustzijn een kaalgeschoren hoofd en saffraankleurige gewaden vereist. Hoe kan een gewoon mens, verwikkeld in het gezinsleven, Kṛṣṇa-bewustzijn beoefenen?
Śrīla Prabhupāda: De saffraankleurige gewaden en het kaalgeschoren hoofd zijn niet van essentieel belang, hoewel ze een goede mentale toestand teweegbrengen, zoals een soldaat energie krijgt als hij goed gekleed is — hij voelt zich een soldaat. Betekent dit dat als hij zijn uniform niet draagt, hij niet kan vechten? Nee. Op dezelfde manier kan godsbewustzijn niet tegengehouden worden — het kan in alle omstandigheden heropgewekt worden — maar bepaalde omstandigheden zijn behulpzaam. Daarom schrijven we een bepaalde manier van leven voor, een bepaalde manier van kleden, een bepaalde manier kan eten enzovoort. Deze dingen zijn behulpzaam voor het beoefenen van Kṛṣṇa-bewustzijn, maar ze zijn niet essentieel.
Mr. Faill: Kan iemand dan een leerling van het Kṛṣṇa-bewustzijn zijn terwijl hij een normaal leven leidt?
Śrīla Prabhupāda: Ja.
Mr. Faill: Hoe denkt u over drugs? Kunnen ze helpen in het proces van godsrealisatie?
Śrīla Prabhupāda: Als drugs godsrealisatie konden bevorderen, zouden drugs machtiger zijn dan God. Hoe kunnen we dat aanvaarden? Drugs zijn chemische substanties, die materieel zijn. Hoe kan iets dat materieel is iemand helpen om zich bewust te worden van God, die volledig spiritueel is? Dat is onmogelijk. Wat je ervaart bij het nemen van drugs is gewoon een vorm van intoxicatie of hallucinatie; het is geen godsrealisatie.
Mr. Faill: Denkt u dat de grote mystici van de afgelopen eeuwen werkelijk de spirituele vonk gezien hebben waar u het eerder over had?
Śrīla Prabhupāda: Wat bedoelt u met ‘mystici’?
Mr. Faill: Dat is een naam die men aan mensen geeft die een andere realiteit hebben ervaren.
Śrīla Prabhupāda: Wij gebruiken het woord ‘mystici’ niet. Onze realiteit is godsrealisatie, die zich voordoet wanneer we het spirituele niveau bereiken. Zolang we een lichamelijke levensopvatting hebben, houden we ons bezig met zinsbevrediging, omdat het lichaam uit zintuigen bestaat. Als we van het lichamelijke niveau uitgaan en we de geest als het middelpunt van zintuiglijke activiteiten zien, nemen we de geest als het laatste stadium van bewustwording. Dat is het mentale niveau. Vanaf het mentale niveau kunnen we tot het intellectuele niveau komen en van het intellectuele niveau kunnen we ons verheffen tot het transcendentale niveau. Ten slotte kunnen we ons zelfs boven het transcendentale niveau verheffen en tot het volledig ontwikkelde, spirituele niveau komen.
Dat zijn de stadia van godsrealisatie. Maar omdat mensen in dit tijdperk zo gedegradeerd zijn, geven de śāstra’s (heilige teksten) de speciale aanbeveling dat we direct naar het spirituele niveau komen door de heilige namen van God te chanten: Hare Kṛṣṇa, Hare Kṛṣṇa, Kṛṣṇa Kṛṣṇa, Hare Hare / Hare Rāma, Hare Rāma, Rāma Rāma, Hare Hare. Als we dit op het spirituele niveau in praktijk brengen en ontwikkelen, kunnen we onmiddellijk onze spirituele identiteit realiseren. Dan wordt het proces van godsrealisatie heel snel een succes.
Mr. Faill: Tegenwoordig zeggen een heleboel mensen dat we voor de waarheid eerder naar binnen moeten kijken, dan naar buiten in de wereld van de zintuigen.
Śrīla Prabhupāda: Naar binnen kijken betekent dat je weet dat je een ziel bent. Behalve als je begrijpt dat je niet het lichaam maar de ziel bent, is er geen sprake van naar binnen kijken.
Eerst moeten we ons afvragen: ‘Ben ik dit lichaam, of ben ik iets in dit lichaam?’ Helaas wordt dit onderwerp in geen enkele school, academie of universiteit onderwezen. Iedereen denkt: ‘Ik ben dit lichaam.’ In dit land bijvoorbeeld denken mensen overal: ‘Ik ben Zuid-Afrikaans, zij zijn Indiaas, zij zijn Grieks.’ Eigenlijk heeft iedereen in de hele wereld een lichamelijke opvatting van het leven. Kṛṣṇa-bewustzijn begint wanneer we niet langer deze lichamelijke beschouwing hebben.
Mr. Faill: De erkenning van de spirituele vonk komt dus eerst?
Śrīla Prabhupāda: Ja. De eerste stap is het erkennen van het bestaan van de ziel in het lichaam. Tenzij we dit simpele feit begrijpen, is er geen sprake van spirituele vooruitgang.
Mr. Faill: Moeten we het gewoon intellectueel begrijpen?
Śrīla Prabhupāda: In het begin wel. Er zijn twee vormen van kennis: theoretische en praktische kennis. Eerst moeten we de spirituele kennis theoretisch leren. En door op dat spirituele niveau te werken komen we tot het punt van praktische bewustwording.
Helaas bevindt iedereen zich tegenwoordig in het duister van de lichamelijke levensbeschouwing. Daarom is deze gemeenschap heel belangrijk, omdat ze de beschaafde mens uit dat duister kan tillen. Zolang de mens zich nog in de lichamelijke levensbeschouwing bevindt, is hij niet beter dan een dier. ‘Ik ben een hond’, ‘ik ben een kat’, ‘ik ben een koe.’ Zo denken dieren. Zodra iemand langsloopt, zal een hond blaffen en denken: ‘Ik ben een hond. Ik ben hier aangesteld als waakhond.’ Als ik op dezelfde manier de mentaliteit van de hond aanneem en buitenlanders om uitleg vraag — ‘Waarom bent u naar dit land gekomen? Waarom bent u naar mijn rechtsgebied gekomen?’ — wat is dan het verschil tussen mij en de hond?
Mr. Faill: Er is geen verschil. Om het onderwerp een beetje te veranderen, is het nodig bepaalde eetgewoonten te volgen om een spiritueel leven te beoefenen?
Śrīla Prabhupāda: Ja, het hele proces is bedoeld om ons te zuiveren en eten maakt deel uit van die zuivering. Ik denk dat jullie een spreekwoord hebben: ‘Je bent wat je eet.’ Dat is een feit. Onze lichamelijke gesteldheid en mentale stemming worden bepaald door hoe en wat we eten. Daarom bevelen de śāstra’s aan dat je om Kṛṣṇa-bewust te worden alleen de overblijfselen van het voedsel van Kṛṣṇa moet eten. Als je de overblijfselen eet van iets waar een tuberculoselijder van gegeten heeft, dan zul je ook geïnfecteerd worden met tuberculose. Op dezelfde manier zul je als je kṛṣṇa-prasāda eet geïnfecteerd worden met Kṛṣṇa-bewustzijn. Onze methode houdt daarom in dat we niets meteen opeten. Eerst bieden we Kṛṣṇa het voedsel aan en dan eten wij het. Dat helpt ons vooruitgang te maken in Kṛṣṇa-bewustzijn.
Mr. Faill: Zijn jullie allemaal vegetariërs?
Śrīla Prabhupāda: Ja, omdat Kṛṣṇa vegetariër is. Omdat Kṛṣṇa God is, kan Hij alles eten, maar in de Bhagavad-gītā(9.26) zegt Hij: ‘Als iemand Mij met liefde en devotie een blad, een bloem, een vrucht of water offert, zal Ik het aanvaarden.’
Mr. Faill: Wat denkt u van tabak?
Śrīla Prabhupāda: Tabak is ook een drug. We zijn al bedwelmd doordat we een lichamelijke opvatting van het leven hebben, en als we die bedwelming laten toenemen, zijn we verloren.
Mr. Faill: Bedoelt u dat dingen als vlees, alcohol en tabak het lichamelijk bewustzijn alleen maar versterken?
Śrīla Prabhupāda: Ja. Stel dat je ziek bent en wilt genezen. Dan moet je de instructies van een arts opvolgen. Als hij zegt dat je bepaalde dingen wel of niet mag eten, moet je zijn voorschrift opvolgen. Op dezelfde manier hebben wij een voorschrift om genezen te worden van de lichamelijke opvatting van het leven: het chanten van Hare Kṛṣṇa, het horen over de actviteiten van Kṛṣṇa en het eten van kṛṣṇa-prasāda. Deze behandeling is de methode van het Kṛṣṇa-bewustzijn.