Bg 3.11
devān bhāvayatānena
te devā bhāvayantu vaḥ
parasparaṁ bhāvayantaḥ
śreyaḥ param avāpsyatha
devān — halfgoden; bhāvayatā — geplezierd hebbend; anena — door dit offer; te — die; devāḥ — halfgoden; bhāvayantu — zullen plezieren; vaḥ — jullie; parasparam — wederzijds; bhāvayantaḥ — elkaar plezierend; śreyaḥ — gunst; param — de allerhoogste; avāpsyatha — jullie zullen bereiken.
‘Wanneer de halfgoden door offers tevreden zijn gesteld, zullen zij jullie ook tevredenstellen en op die manier zal er door de samenwerking tussen mensen en halfgoden voorspoed heersen voor iedereen.’
De halfgoden zijn bekrachtigde bestuurders van materiële aangelegenheden. Het voorzien van lucht, licht, water en alle andere zegeningen waardoor lichaam en ziel van ieder levend wezen bij elkaar gehouden worden, is toevertrouwd aan ontelbare halfgoden, die assistenten zijn in verschillende delen van het lichaam van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Of ze tevreden of ontevreden zijn hangt af van het verrichten van yajña’s door de mensen. Sommige van die yajña’s zijn bedoeld om bepaalde halfgoden tevreden te stellen, maar toch wordt Heer Viṣṇu in die yajña’s vereerd als de belangrijkste genieter. In de Bhagavad-gītā (5.29) wordt ook gezegd dat Kṛṣṇa Zelf de genieter is van alle yajña’s: bhoktāraṁ yajña-tapasām. Uiteindelijk is het hoogste doel van alle yajña’s de tevredenheid van de yajña-pati. Wanneer deze yajña’s perfect worden uitgevoerd, zullen de halfgoden, die verantwoordelijk zijn voor de verschillende afdelingen voor bepaalde voorzieningen, vanzelf ook tevreden zijn en zal er geen schaarste zijn in de toevoer van natuurlijke producten.
Het verrichten van yajña’s heeft veel bijkomende voordelen en leidt uiteindelijk tot bevrijding uit materiële gebondenheid. Alle activiteiten worden erdoor gezuiverd, zoals in de Veda’s wordt bevestigd: āhāra-śuddhau sattva-śuddhiḥ sattva-śuddhau dhruvā smṛtiḥ smṛti-lambhe sarvagranthī-nāṁ vipramokṣaḥ. Door het verrichten van yajña wordt iemands voedsel geheiligd en door geheiligd voedsel te eten raakt iemands hele bestaan gezuiverd; doordat het bestaan geheiligd wordt, raken de fijnere weefsels van het geheugen geheiligd en wanneer het geheugen geheiligd is, kan iemand aan het pad van bevrijding denken. Al deze elementen samen leiden tot Kṛṣṇa-bewustzijn, iets wat zeer noodzakelijk is in de hedendaagse samenleving.