TEXT 31
sarva-bhūta-sthitaṁ yo māṁ
bhajaty ekatvam āsthitaḥ
sarvathā vartamāno ’pi
sa yogī mayi vartate
sarva-bhūta-sthitam — aanwezig in het hart van iedereen; yaḥ — hij die; mām — Mij; bhajati — met devotie dient; ekatvam — in eenheid; āsthitaḥ — geplaatst; sarvathā — in alle opzichten; varta-mānaḥ — verblijvend; api — ondanks; saḥ — hij; yogī — de transcendentalist; mayi — in Mij; vartate — verblijft.
Zo’n yogī die de Superziel met liefde en devotie dient en weet dat Ik en de Superziel īīn zijn, verblijft onder alle omstandigheden voortdurend in Mij.
Een yogī die zich oefent in meditatie op de Superziel, ziet in zichzelf de volkomen expansie van Kṛṣṇa als Viṣṇu, met vier handen, die een hoornschelp, een discus, een knots en een lotusbloem vasthouden. De yogī moet beseffen dat Viṣṇu niet van Kṛṣṇa verschilt. In Zijn gedaante als de Superziel is Kṛṣṇa aanwezig in ieders hart. Bovendien bestaat er geen verschil tussen de ontelbare Superzielen die aanwezig zijn in de ontelbare harten van de levende wezens. Er bestaat evenmin een verschil tussen een Kṛṣṇa-bewust persoon, die altijd bezig is met transcendentale liefdedienst aan Kṛṣṇa, en een perfecte yogī, die op de Super-ziel mediteert. De Kṛṣṇa-bewuste yogī verblijft altijd in Kṛṣṇa, ook al is hij bezig met verschillende activiteiten in het materiële bestaan. Dit wordt bevestigd in de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.2.187) van Śrīla Rūpa Gosvāmī: nikhilāsv apy avasthāsu jīvan-muktaḥ sa ucyate. Een toegewijde van de Heer, die altijd Kṛṣṇa-bewust bezig is, is vanzelf bevrijd. In het Nārada-pañcarātra wordt dit als volgt uitgedrukt:
dik-kālādy-anavacchinne
kṛṣṇe ceto vidhāya ca
tan-mayo bhavati kṣipraṁ
jīvo brahmaṇi yojayet
‘Door de aandacht te concentreren op de transcendentale gedaante van Kṛṣṇa, die alomtegenwoordig en boven ruimte en tijd verheven is, raakt men helemaal vervuld van gedachten aan Kṛṣṇa en bereikt men de gelukkige toestand van transcendentale omgang met Hem.’
In het beoefenen van yoga is Kṛṣṇa-bewustzijn het hoogste stadium van samādhi (de toestand van diepe meditatie). Juist dit besef dat Kṛṣṇa in ieders hart aanwezig is als de Superziel, is wat de yogī perfect maakt. De Veda’s bevestigen dit onvoorstelbare vermogen van de Heer als volgt: eko ’pi san bahudhā yo ’vabhāti — ‘Hoewel de Heer īīn is, is Hij in ontelbare harten aanwezig als vele.’ (Gopāla-tāpanī Upaniṣad, Pūrva 21) En in de smṛti-śāstra wordt ook gezegd:
eka eva paro viṣṇuḥ
sarva-vyāpī na saṁśayaḥ
aiśvaryād rūpam ekaṁ ca
sūrya-vat bahudheyate
‘Viṣṇu is īīn, maar Hij is beslist alomtegenwoordig. Door Zijn onvoorstelbare vermogen is Hij, ondanks Zijn ene vorm, overal aanwezig, zoals de zon op verscheidene plaatsen tegelijk verschijnt.’