TEXT 19
mūḍha-grāheṇātmano yat
pīḍayā kriyate tapaḥ
parasyotsādanārthaṁ vā
tat tāmasam udāhṛtam
mūḍha — dwaas; grāheṇa — met inspanning; ātmanaḥ — van iemands eigen zelf; yat — welke; pīḍayā — door foltering; kriyate — wordt verricht; tapaḥ — ascese; parasya — van anderen; utsādana-artham — om vernietiging teweeg te brengen; vā — of; tat — dat; tāmasam — in de hoedanigheid duisternis; udāhṛtam — wordt genoemd.
Ascese verricht uit dwaasheid, met zelffoltering of bedoeld om anderen te vernietigen of te verwonden, wordt ascese in de hoedanigheid onwetendheid genoemd.
Er zijn voorvallen bekend van dwaze ascese zoals de zware ascese die verricht werd door demonen als Hiraṇyakaśipu, die onsterfelijk wilde worden en de halfgoden wilde doden. Hiraṇyakaśipu bad tot Heer Brahmā voor zulke gunsten, maar uiteindelijk werd hij door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods gedood. Ascese ondergaan voor iets wat onmogelijk is, hoort zeker bij de hoedanigheid onwetendheid.