Bg 3.30
mayi sarvāṇi karmāṇi
sannyasyādhyātma-cetasā
nirāśīr nirmamo bhūtvā
yudhyasva vigata-jvaraḥ
mayi — aan Mij; sarvāṇi — allerlei soorten; karmāṇi — activiteiten; san-nyasya — volledig opgevend; adhyātma — met volkomen kennis van het Zelf; cetasā — door bewustzijn; nirāśīḥ — zonder verlangen naar winst; nirmamaḥ — zonder eigenaarschap; bhūtvā — zo zijnd; yudhyasva — strijd; vigata-jvaraḥ — zonder lusteloosheid.
O Arjuna, wijd al je activiteiten daarom aan Mij, met volledige kennis van Mij, zonder verlangens naar winst, zonder aanspraak te maken op bezit en wees vrij van lusteloosheid en vecht.
In dit vers wordt het doel van de Bhagavad-gītā duidelijk aangegeven. De Heer geeft de instructie dat men volledig Kṛṣṇa-bewust moet worden om zijn plichten te vervullen, als het ware met militaire discipline. Zo’n instructie kan de zaken ietwat moeilijk maken, maar desondanks moeten plichten vervuld worden en men moet zich daarbij afhankelijk stellen van Kṛṣṇa, want dat is de wezenlijke positie van het levend wezen. Het levend wezen kan niet gelukkig zijn als het niet met de Allerhoogste Heer samenwerkt, want het is de wezenlijke positie van het levend wezen om ondergeschikt te zijn aan het verlangen van de Heer. Arjuna kreeg daarom van Śrī Kṛṣṇa het bevel om te vechten alsof de Heer zijn commandant was. Men moet alles opofferen voor het belang van de Allerhoogste Heer en tegelijkertijd zijn voorgeschreven plichten vervullen, zonder iets als zijn eigendom te beschouwen. Het was voor Arjuna niet nodig om nog verder na te denken over het bevel van de Heer, hij hoefde het alleen maar uit te voeren.
De Allerhoogste Heer is de ziel van alle zielen; wie zich daarom zonder enig eigenbelang volledig afhankelijk stelt van de Allerhoogste Ziel of wie volledig Kṛṣṇa-bewust is, wordt adhyātma-cetas genoemd. Nirāśīḥ betekent dat iemand de opdrachten van de meester moet uitvoeren, zonder daarvoor iets terug te verwachten. Een kassier mag dan voor zijn werkgever miljoenen euro’s tellen, maar hij zal geen cent voor zichzelf opeisen. Op dezelfde manier moet iemand beseffen dat niets in de wereld eigendom is van een bepaald individu, maar dat alles eigendom van de Allerhoogste Heer is. Dat is de werkelijke betekenis van mayi of ‘aan Mij’. Wie in dit Kṛṣṇa-bewustzijn handelt, zal niets als zijn eigendom beschouwen. Zo’n bewustzijn wordt nirmama genoemd oftewel ‘niets is van mij’. En als iemand tegenzin voelt om zo’n streng bevel op te volgen dat geen rekening houdt met zogenaamde verwantschap en familiebanden, dan moet hij die terughoudendheid van zich afschudden. Op die manier kan men vigata-jvara worden, vrij van een lakse mentaliteit of lusteloosheid. Iedereen heeft een bepaald type activiteit te doen in overeenstemming met zijn kwaliteiten en positie en al deze plichten kunnen, zoals hierboven beschreven is, in Kṛṣṇa-bewustzijn gedaan worden. Door dat te doen zal men tot het pad van bevrijding komen.