TEXT 20
tyaktvā karma-phalāsaṅgaṁ
nitya-tṛpto nirāśrayaḥ
karmaṇy abhipravṛtto ’pi
naiva kiñcit karoti saḥ
tyaktvā — opgegeven hebbend; karma-phala-āsaṅgam — gehechtheid aan resultaten; nitya — altijd; tṛptaḥ — tevreden zijnd; nirāśrayaḥ — zonder enige toevlucht; karmaṇi — in activiteit; abhipravṛttaḥ — druk bezig zijn; api — ondanks; na — niet; eva — zeker; kiñcit — iets; karoti — doet; saḥ — hij.
Omdat hij alle gehechtheid aan de resultaten van zijn activiteiten opgeeft en altijd tevreden en onafhankelijk is, verricht hij geen resultaatgerichte activiteiten, ook al heeft hij allerlei bezigheden.
Deze vrijheid van de gebondenheid door activiteiten is alleen mogelijk in Kṛṣṇa-bewustzijn, wanneer iemand alles voor Kṛṣṇa doet. Een Kṛṣṇa-bewust persoon handelt uit zuivere liefde voor de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en voelt zich daarom niet aangetrokken tot de resultaten van de activiteit. Hij is niet eens gehecht aan zijn eigen levensonderhoud, want alles wordt aan Kṛṣṇa overgelaten. Hij is er evenmin op uit om dingen te bemachtigen of om dingen die hij al heeft te beschermen. Hij doet zo goed mogelijk zijn plicht en laat verder alles aan Kṛṣṇa over. Zo’n onthecht persoon is altijd vrij van het goede of slechte karma dat het resultaat is van zijn activiteit; het is alsof hij niets doet. Dat is het kenmerk van akarma of activiteiten die geen karma opleveren. Iedere andere activiteit die niet Kṛṣṇa-bewust is, zal daarom gebondenheid veroorzaken voor degene die de activiteit verricht, en dat is, zoals al eerder is uitgelegd, feitelijk vikarma.