TEXTS 13-14
samaṁ kāya-śiro-grīvaṁ
dhārayann acalaṁ sthiraḥ
samprekṣya nāsikāgraṁ svaṁ
diśaś cānavalokayan
praśāntātmā vigata-bhīr
brahmacāri-vrate sthitaḥ
manaḥ saṁyamya mac-citto
yukta āsīta mat-paraḥ
samam — recht; kāya — lichaam; śiraḥ — hoofd; grīvam — en nek; dhārayan — houdend; acalam — onbeweeglijk; sthiraḥ — stil; samprekṣya — kijkend; nāsikā — van de neus; agram — naar de punt; svam — eigen; diśaḥ — aan alle kanten; ca — ook; anavalokayan — niet kijkend; praśānta — onverstoord; ātmā — geest; vigata-bhīḥ — zonder angst; brahmacāri-vrate — met de gelofte van seksuele onthouding; sthitaḥ — bevinden; manaḥ — de geest; saṁyamya — volledig bedwingend; mat — op Mij (Kṛṣṇa); cittaḥ — de geest concentreren; yuktaḥ — de ware yogī; āsīta — moet zitten; mat — Mij; paraḥ — het uiteindelijke doel.
Men moet zijn romp, nek en hoofd in een rechte lijn gestrekt houden en dan onbeweeglijk naar de punt van de neus staren. Op die manier moet men met een onverstoorde, bedwongen geest, zonder angst en volkomen vrij van seksualiteit op Mijn gedaante in het hart mediteren en Mij het hoogste doel van het leven maken.
Het doel van het leven is om Kṛṣṇa te leren kennen, die aanwezig is in het hart van ieder levend wezen als Paramātmā, de vierarmige gedaante van Viṣṇu. De methode van yoga wordt beoefend om deze gelokaliseerde vorm van Viṣṇu te ontdekken en te zien en om geen andere reden. De gelokaliseerde viṣṇu-mūrti is de volkomen expansie van Kṛṣṇa, die Zich in ieders hart bevindt. Wie niet van plan is zich bewust te worden van deze viṣṇu-mūrti, houdt zich nutteloos bezig met pseudoyoga en verspilt beslist zijn tijd. Kṛṣṇa is het uiteindelijke doel van het leven en de viṣṇu-mūrti in het hart is het doel van de beoefening van yoga.
Om zich bewust te worden van deze viṣṇu-mūrti in het hart moet men zich volledig onthouden van seksualiteit; daarvoor is het nodig dat men zijn huis verlaat en op een afgezonderde plaats alleen leeft en blijft zitten zoals hierboven werd aangegeven. Men kan onmogelijk elke dag thuis of waar dan ook van seks genieten en zogenaamde yogalessen volgen en zo een yogī worden. Men moet zich oefenen in het beheersen van de geest en allerlei soorten van zinsbevrediging vermijden, waarvan seksualiteit de belangrijkste is. De grote wijze Yājñavalkya schrijft in zijn regels voor seksuele onthouding:
karmaṇā manasā vācā
sarvāvasthāsu sarvadā
sarvatra maithuna-tyāgo
brahmacaryaṁ pracakṣate
‘De gelofte van brahmacarya is ervoor bedoeld om iemand te helpen zich volledig te onthouden van seksualiteit in daad, in woord en in de geest, ofwel overal, altijd en onder alle omstandigheden.’
Niemand kan op de juiste manier yoga beoefenen door toe te geven aan seksualiteit. Daarom wordt brahmacarya onderwezen vanaf de kinderjaren, waarin iemand nog niets van seksualiteit afweet. Jonge jongens van vijf jaar worden naar de guru-kula gestuurd, de verblijfplaats van de spiritueel leraar, en de leraar traint hen in discipline, zodat ze brahmacārī’s worden. Zonder deze oefening kan niemand vooruitgang maken in welke yoga dan ook of het nu dhyāna-, jñāna- of bhakti-yoga is.
Wie echter de regels en bepalingen van het gehuwde leven volgt en alleen met zijn vrouw een seksuele relatie heeft (en ook dat volgens bepaalde regels), wordt ook een brahmacārī genoemd. Zo’n beheerste getrouwde brahmacārī kan worden aanvaard in de bhakti-school, maar de scholen van jñāna en dhyāna laten zelfs geen getrouwde brahmacārī’s toe. Deze scholen eisen volledige onthouding, zonder enig compromis. In de bhakti-school wordt een getrouwde brahmacārī gereguleerde seksualiteit toegestaan, want bhakti-yoga is zo krachtig dat iemand zijn aantrekking tot seksualiteit vanzelf verliest, omdat hij bezig is met iets hogers — dienst aan de Heer. In de Bhagavad-gītā (2.59) staat:
viṣayā vinivartante
nirāhārasya dehinaḥ
rasa-varjaṁ raso ’py asya
paraṁ dṛṣṭvā nivartate
Hoewel anderen gedwongen worden zichzelf te weerhouden van zinsbevrediging, weerhoudt een toegewijde van de Heer zich er vanzelf van, omdat hij een hogere smaak ervaart. Niemand anders dan de toegewijde heeft kennis over die hogere smaak.
Vigata-bhīḥ. Niemand is zonder angst, tenzij hij volledig Kṛṣṇa-bewust is. Door haar verwrongen geheugen, door het vergeten van haar eeuwige relatie met Kṛṣṇa, is een geconditioneerde ziel angstig. Het Bhāgavatam (11.2.37) zegt: bhayaṁ dvitīyābhiniveśataḥ syād īśād apetasya viparyayo ’smṛtiḥ. Kṛṣṇa-bewustzijn is de enige basis voor onbevreesdheid. Daarom is het voor een Kṛṣṇa-bewust persoon mogelijk om perfect yoga te beoefenen. Omdat het zien van de Heer in zichzelf het uiteindelijke doel van yoga is, is een Kṛṣṇa-bewust persoon al de beste van alle yogī’s. De principes van de yogamethode die hier vermeld werden, verschillen van die van de populaire zogenaamde yogaclubs.