No edit permissions for Nederlands

TEXT 5

sattvaṁ rajas tama iti
guṇāḥ prakṛti-sambhavāḥ
nibadhnanti mahā-bāho
dehe dehinam avyayam

sattvam — de hoedanigheid goedheid; rajaḥ — de hoedanigheid hartstocht; tamaḥ — de hoedanigheid onwetendheid; iti — zo; guṇāḥ — de hoedanigheden; prakṛti — de materiële natuur; sambhavāḥ — voortgebracht uit; nibadhnanti — binden; mahā-bāho — o sterkgearmde; dehe — in dit lichaam; dehinam — het levend wezen; avyayam — eeuwige.

De materiële natuur bestaat uit drie hoedanigheden: goedheid, hartstocht en onwetendheid. Wanneer het eeuwig levend wezen in aanraking komt met de materiële natuur, o sterkgearmde Arjuna, raakt het door deze hoedanigheden geconditioneerd.

Omdat het levend wezen transcendentaal is, heeft het niets met deze materiële natuur te maken. Toch is het in de ban van de drie hoedanigheden van de materiële natuur en is het onder hun invloed actief, omdat het door de materiële wereld geconditioneerd is geraakt. Onder invloed van de drie hoedanigheden verwerven de levende wezens verschillende lichamen en worden ze gedwongen overeenkomstig te handelen. Dit is de oorzaak van de verschillende vormen van geluk en verdriet.

« Previous Next »