TEXT 16
manaḥ-prasādaḥ saumyatvaṁ
maunam ātma-vinigrahaḥ
bhāva-saṁśuddhir ity etat
tapo mānasam ucyate
manaḥ-prasādaḥ — tevredenheid van de geest; saumyatvam — anderen zonder hypocrisie behandelen; maunam — ernst; ātma — van het zelf; vinigrahaḥ — beheersing; bhāva — van iemands natuur; saṁśuddhiḥ — het zuiveren; iti — zo; etat — dit; tapaḥ — ascese; mānasam — van de geest; ucyate — wordt genoemd.
En tevredenheid, eenvoud, ernst, zelfbeheersing en het zuiveren van het bestaan vormen de ascese van de geest.
Om met de geest ascese te oefenen moet men hem onthechten van zinsbevrediging. De geest moet op zo’n manier getraind worden, dat hij er altijd aan denkt hoe hij goed kan doen voor anderen. De beste training voor de geest is ernstig nadenken. Men moet nooit afwijken van het Kṛṣṇa-bewustzijn en zinsbevrediging altijd vermijden. Door Kṛṣṇa-bewust te worden, zuivert men zijn bestaan. Tevredenheid van geest kan alleen worden bereikt door de geest te weerhouden van gedachten aan zinsbevrediging. Hoe meer we aan zinsbevrediging denken, des te ontevredener de geest wordt.
Tegenwoordig gebruiken we de geest onnodig op zoveel verschillende manieren voor zinsbevrediging en daarom is het voor de geest onmogelijk tevreden te worden. Het beste wat men kan doen is de aandacht van de geest richten op de Vedische literatuur zoals de purāṇa’s en het Mahābhārata, die vol staan met verhalen die voldoening geven. Met deze kennis kan men zijn voordeel doen en op die manier gezuiverd raken. De geest moet vrij zijn van hypocrisie en men moet aan het welzijn van iedereen denken.
Zwijgzaamheid betekent dat men altijd aan zelfrealisatie denkt. Een Kṛṣṇa-bewust persoon bewaart op die manier de volmaakte stilte. Het bedwingen van de geest houdt in dat men ervoor zorgt dat deze onthecht raakt van zinsbevrediging. Men moet open en eerlijk zijn in zijn gedrag en zo zijn bestaan zuiveren. Al deze kwaliteiten vormen samen de ascese van mentale activiteiten.