TEXT 28
ayuktaḥ prākṛtaḥ stabdhaḥ
śaṭho naiṣkṛtiko ’lasaḥ
viṣādī dīrgha-sūtrī ca
kartā tāmasa ucyate
ayuktaḥ — zonder te verwijzen naar de bepalingen in de geschriften; prākṛtaḥ — materialistisch; stabdhaḥ — koppig; śaṭhaḥ — onbetrouwbaar; naiṣkṛtikaḥ — bedreven in het beledigen van anderen; alasaḥ — lui; viṣādī — neerslachtig; dīrgha-sūtrī — uitstellend; ca — ook; kartā — handelende persoon; tāmasaḥ — in de hoedanigheid onwetendheid; ucyate — wordt genoemd.
De handelende persoon die altijd bezig is met activiteiten die tegen de bepalingen van de geschriften indruisen, die materialistisch, eigenzinnig, onbetrouwbaar, lui en voortdurend neerslachtig is, die bedreven is in het beledigen van andere mensen en dingen altijd uitstelt, wordt gezien als een persoon die handelt in de hoedanigheid onwetendheid.
Uit de aanwijzingen in de heilige teksten kunnen we opmaken welke activiteiten verricht moeten worden en welke niet. Zij die niets om zulke aanwijzingen geven, houden zich bezig met activiteiten die nagelaten zouden moeten worden en meestal zijn zulke personen materialistisch. Ze zijn actief onder invloed van de hoedanigheden van de materiële natuur en gaan niet te werk volgens de aanwijzingen in de heilige teksten. Zulke personen zijn niet bijzonder zachtmoedig, maar meestal listig en bedreven in het beledigen van anderen. Ze zijn zeer lui. Ook al hebben ze een bepaalde plicht, ze zullen die niet op de juiste manier vervullen, maar eerder aan de kant zetten om deze later nog wel eens te doen. Ze zien er daarom altijd chagrijnig en somber uit. Ze stellen alles uit. Iets wat binnen een uur gedaan kan worden, laten ze jarenlang aanslepen. Zulke personen bevinden zich in de hoedanigheid onwetendheid.