TEXT 4
yadā hi nendriyārtheṣu
na karmasv anuṣajjate
sarva-saṅkalpa-sannyāsī
yogārūḍhas tadocyate
yadā — wanneer; hi — zeker; na — niet; indriya-artheṣu — in zinsbevrediging; na — nooit; karmasu — in resultaatgerichte activiteiten; anuṣajjate — iemand is noodzakelijkerwijs bezig; sarva-saṅkalpa — van alle materiële verlangens; sannyāsī — iemand die onthecht is; yoga-ārūḍhaḥ — gevorderd in yoga; tadā — dan; ucyate — wordt gezegd.
Wie zich, na alle materiële verlangens te hebben opgegeven, niet bezighoudt met zinsbevrediging en evenmin met resultaatgerichte activiteiten, wordt gezien als iemand die gevorderd is in yoga.
Wanneer iemand volledig opgaat in de transcendentale liefdedienst aan de Heer, is hij tevreden in zichzelf en houdt zich dan ook niet langer meer bezig met zinsbevrediging of resultaatgerichte activiteiten. Is dat niet het geval, dan moet hij wel bezig zijn met zinsbevrediging, omdat niemand kan leven zonder activiteit. Zonder Kṛṣṇa-bewustzijn zal iemand altijd zoeken naar resultaatgerichte activiteiten, die ofwel strikt op zichzelf gericht zijn ofwel uitgebreid naar anderen. Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon kan alles doen om Kṛṣṇa tevreden te stellen en daarbij volledig onthecht zijn van zinsbevrediging. Wie dit niet beseft, zal op een mechanische manier moeten proberen aan materiële verlangens te ontkomen voordat hij naar de hoogste sport van de yogaladder wordt verheven.