TEXT 58
mac-cittaḥ sarva-durgāṇi
mat-prasādāt tariṣyasi
atha cet tvam ahaṅkārān
na śroṣyasi vinaṅkṣyasi
mat — van Mij; cittaḥ — bewust zijn van; sarva — alle; durgāṇi — hindernissen; mat-prasādāt — door Mijn genade; tariṣyasi — je zult te boven komen; atha — maar; cet — als; tvam — jij; ahaṅkārāt — door vals ego; na śroṣyasi — niet hoort; vinaṅkṣyasi — je zult verloren zijn.
Wanneer je je van Mij bewust wordt, zul je door Mijn genade alle hindernissen van het gebonden bestaan overwinnen. Maar als je je activiteiten niet in zo’n bewustzijn verricht maar handelt vanuit vals ego, zonder naar Mij te luisteren, zul je verloren zijn.
Een volledig Kṛṣṇa-bewust persoon is niet overmatig bezorgd over het vervullen van de wereldse plichten van zijn bestaan. Dwazen kunnen deze grote vrijheid van alle bezorgdheid niet begrijpen. Voor wie Kṛṣṇa-bewust handelt, wordt Kṛṣṇa de innigste vriend. Hij zorgt altijd voor het comfort van Zijn vriend en Hij geeft Zichzelf aan Zijn vriend, die met zo veel devotie vierentwintig uur per dag bezig is om de Heer tevreden te stellen. Niemand moet zich daarom laten meeslepen door het vals ego van de lichamelijke levensopvatting.
Men moet niet de fout begaan te denken dat men onafhankelijk is van de wetten van de materiële natuur of dat men vrij is te handelen zoals men zelf wil. De ziel is al onderworpen aan strenge materiële wetten, maar zodra ze Kṛṣṇa-bewust handelt, is ze bevrijd, vrij van de verwarringen van het materiële leven. Men moet heel goed bedenken dat wie niet Kṛṣṇa-bewust handelt, zichzelf verliest in de maalstroom van het materiële leven, in de oceaan van geboorte en dood. Geen enkele geconditioneerde ziel weet wat eigenlijk wel en wat niet gedaan moet worden, maar wie Kṛṣṇa-bewust handelt, is helemaal vrij in zijn activiteiten, omdat alles hem innerlijk door Kṛṣṇa wordt ingegeven. Dit wordt dan vervolgens bevestigd door de spiritueel leraar.