TEXT 23
ye ’py anya-devatā-bhaktā
yajante śraddhayānvitāḥ
te ’pi mām eva kaunteya
yajanty avidhi-pūrvakam
ye — zij die; api — ook; anya — van andere; devatā — goden; bhaktāḥ — toegewijden; yajante — vereren; śraddhayā anvitāḥ — met vertrouwen; te — zij; api — ook; mām — Mij; eva — alleen; kaunteya — o zoon van Kuntī; yajanti — zij vereren; avidhi-pūrvakam — op een verkeerde manier.
Zij die toegewijden van andere goden zijn en hen vol geloof vereren, vereren eigenlijk alleen Mij, o zoon van Kuntī, maar doen dat op een verkeerde manier.
Kṛṣṇa zegt: ‘Personen die zich bezighouden met het vereren van halfgoden zijn niet erg intelligent, ook al is die verering indirect op Mij gericht.’ Wanneer iemand bijvoorbeeld water op de bladeren en takken van een boom giet zonder water op de wortels te gieten, dan handelt hij met onvoldoende kennis of zonder de regulerende principes te volgen. Op dezelfde manier betekent het dienen van de verschillende lichaamsdelen dat men de maag van voedsel voorziet.
De halfgoden zijn als het ware verschillende officiers en managers in de regering van de Allerhoogste Heer. Men moet de wetten die door de regering zijn gemaakt volgen en niet de wetten die door de officiers en managers gemaakt zijn. Op dezelfde manier moet iedereen alleen de Allerhoogste Heer vereren. Hierdoor zullen de verschillende ambtenaren en managers van de Heer vanzelf tevredengesteld worden. De ambtenaren en managers functioneren als vertegenwoordigers van de regering en het is illegaal om hen om te kopen. Dit wordt hier aangeduid met de woorden ‘avidhi-pūrvakam’. Met andere woorden, Kṛṣṇa keurt de onnodige verering van halfgoden niet goed.