TEXT 34
droṇaṁ ca bhīṣmaṁ ca jayadrathaṁ ca
karṇaṁ tathānyān api yodha-vīrān
mayā hatāṁs tvaṁ jahi mā vyathiṣṭhā
yudhyasva jetāsi raṇe sapatnān
droṇam ca — ook Droṇa; bhīṣmam ca — ook Bhīṣma; jayadratham ca — ook Jayadratha; karṇam — Karṇa; tathā — ook; anyān — anderen; api — zeker; yodha-vīrān — grote strijders; mayā — door Mij; hatān — al gedood; tvam — jij; jahi — dood; mā — niet; vyathiṣṭhāḥ — wees bevreesd; yudhyasva — strijd; jetā asi — je zult verslaan; raṇe — in de strijd; sapatnān — vijanden.
Droṇa, Bhīṣma, Jayadratha, Karṇa en de andere grote strijders zijn al door Mij vernietigd. Dood ze daarom en wees niet bevreesd. Vecht en je zult je vijanden verslaan in de strijd.
Ieder plan wordt gemaakt door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, maar Hij is zo vriendelijk en genadig voor Zijn toegewijden, dat Hij hun de eer wil geven voor het uitvoeren van Zijn plan volgens Zijn verlangen. Men moet zijn leven daarom op zo’n manier leiden, dat iedereen Kṛṣṇa-bewust handelt en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods leert begrijpen met behulp van een spiritueel leraar. Door de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods kan men Zijn plannen begrijpen en de plannen van Zijn toegewijden zijn net zo goed als Zijn plannen. Zulke plannen moet men volgen om te zegevieren in de strijd om het bestaan.