TEXT 37
yat tad agre viṣam iva
pariṇāme ’mṛtopamam
tat sukhaṁ sāttvikaṁ proktam
ātma-buddhi-prasāda-jam
yat — wat; tat — dat; agre — in het begin; viṣam iva — als vergif; pariṇāme — uiteindelijk; amṛta — nectar; upamam — vergeleken met; tat — dat; sukham — geluk; sāttvikam — in de hoedanigheid goedheid; proktam — wordt gezegd; ātma — in het zelf; buddhi — van intelligentie; prasāda-jam — voortkomend uit de voldoening.
Dat wat in het begin vergif lijkt, maar uiteindelijk net als nectar is en waardoor men zich bewust wordt van zelfrealisatie, wordt geluk in de hoedanigheid goedheid genoemd.
In het streven naar zelfrealisatie moet men veel regels en bepalingen naleven om de geest en de zintuigen te beheersen en om de geest op het zelf te concentreren. Al deze procedures zijn heel moeilijk, bitter als vergif, maar als men erin slaagt zich aan de regels te houden en het transcendentale niveau te bereiken, dan begint men de ware nectar te proeven en van het leven te genieten.